Ontvangen van de heilige Geest, geboren uit de maagd Maria – over het Apostolicum, 7
ONTVANGEN VAN DE HEILIGE GEEST, GEBOREN UIT DE MAAGD MARIA – over het Apostolicum, 7
Achtergrond
De oudste tekstgetuigen hebben een iets kortere vorm: “Geboren uit de Heilige Geest en de maagd Maria”, maar vanaf de 4e eeuw wordt onderscheid gemaakt tussen conceptie en geboorte en ontstaat de tekst die wij nu kennen:’Ontvangen van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria.’
De formulering heeft kennelijk vanaf het begin problemen opgeleverd. Daarbij speelde een rol de klassieke opvatting over verwekking, zwangerschap en geboorte. Volgens moderne inzichten ontstaat zwangerschap doordat een vrouwelijke eicel door mannelijk sperma wordt bevrucht. Het kind dat geboren zal worden heeft dan vanzelfsprekend eigenschappen zowel van de vader als van de moeder. In de oudheid dacht men daar anders over. Zwangerschap ontstond, meende men, doordat de man een zaad plantte in de schoot van de vrouw. Dit zaad was een klein mensje dat in negen maanden uitgroeide tot een voldragen kind. Wanneer het kind op de moeder leek schreef men dat toe aan haar goede zorgen tijdens en na de zwangerschap, maar het kind was en bleef uitsluitend het volgroeide ‘zaad’ van de man.
Het is duidelijk dat deze theorie consequenties had voor de christologie. Veel theologen hadden aarzelingen met betrekking tot de ‘menselijke natuur’ van Jezus. Die moest, dacht men, gezien Lucas 1:35, in ieder geval secundair zijn aan zijn goddelijke natuur. Wanneer het concilie van Chalcedon in 451 Jezus beschrijft als ‘waarlijk God en waarlijk mens’ dan levert dat een kerksplitsing op tussen de kerken van het Oosten en die van het Westen. Het blijft intussen merkwaardig dat wat de biologie betreft Chalcedon de wetenschap meer dan een millennium voor was.
Bijzondere verering van de maagd Maria vinden wij al heel vroeg hier en daar in de kerk. Men krijgt de indruk dat zij in de Oudheid moest kunnen concurreren met bekende maagdelijke godinnen, zoals de ook uit het ‘Nieuwe Testament’ bekende Artemis (Hand. 19:28). In een van de oudste apokriefe evangeliën, het ‘Protevangelie van Jacobus’, dat in feite meer over Maria gaat dan over Jezus, wordt de maagdelijke conditie van Maria voor en na de geboorte van Jezus uitvoerig besproken. Dat gebeurde ergens in de tweede eeuw. In de eeuwen daarna is er op dat punt weinig veranderd, hoewel er gelukkig niet overal even drastisch werd gereageerd als in Ethiopië, waar ooit een christelijke theoloog die een vraagteken plaatste bij de maagdelijkheid van Maria de tong werd uitgesneden.
Tenslotte is er dan nog het probleem van de ‘maagd’ in Jesaja 7:14, door Matteüs geciteerd in 1:23 en toegepast op Maria: ‘zie de maagd zal zwanger worden en een zoon baren…’ Al in de tweede eeuw discussieert Justinus Martyr met een Joodse schriftgeleerde over deze tekst. De rabbi wijst er op dat Jesaja niet het normale Hebreeuwse woord voor ‘maagd’ gebruikt, maar het woord ALMA dat ‘jonge kinderloze vrouw’ betekent. Justinus beroept zich daartegen op de gangbare Griekse vertaling, waar parthenos staat. Deze discussie is nog steeds niet ten einde. Iedere keer komt bij de vertaling van Jesaja 7:14 het probleem weer om de hoek. Toch is het taalkundig eigenlijk heel simpel. ALMA is inderdaad ‘jonge vrouw’ en niet noodzakelijk ‘maagd’, daar had de rabbi gelijk in, maar hetzelfde geldt voor het Griekse parthenos. Er zijn meerdere plaatsen in de Griekse literatuur, vanaf Homerus, waar parthenos of een samenstelling daarvan verwijst naar jonge meisjes die duidelijk geen ‘maagd’ zijn. Matteüs heeft dus niet verkeerd vertaald, maar gebruikt het woord parthenos in een enigszins andere betekenis dan de Griekse tekst van Jesaja.
Belijdenis
De Apostolische Belijdenis is kennelijk geïnspireerd door Matteüs 1:18-25 en Lukas 1:26-38, want elders in het ‘Nieuwe Testament’ komt de maagd Maria niet voor. De vraag is nu: doet de Apostolische Geloofsbelijdenis recht aan deze teksten? Kun je die samenvatten met ‘ontvangen van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria?’
Wat Matteüs en Lukas met deze verhalen willen is vrij duidelijk. Zij proberen ons met de hun ten dienste staande middelen, in het kader van de context van hun tijd, ervan overtuigen dat Jezus een kind was temidden van andere kinderen, maar tegelijk van de aanvang af heel anders dan die anderen. Op dezelfde manier is JHWH, de God van Israël, een god temidden van andere goden, maar van de aanvang af heel anders dan die anderen. Deze paradox proberen zowel Matteüs als Lukas, ieder in hun eigen verhaal, tot uitdrukking te brengen.
Het lijdt geen twijfel dat een accent op de maagdelijkheid van ontvangenis en geboorte een verschuiving van de theologische belangstelling inhoudt. Niet meer het bijzondere van het kind, maar (het lichaam van) de moeder staat centraal. Het gaat de evangelisten echter niet om Maria, maar om Jezus. Maria komt ter sprake vanwege Jezus. Maar zij komt wel ter sprake als ‘de maagd Maria.’ Zo staat het ook in de Geloofsbelijdenis.
Moeten wij dan als christenen ‘geloven’ in de ‘maagdelijke geboorte’? Is dat onder ons een criterium voor orthodoxie? Of kunnen resp. willen wij, om welke reden dan ook, het niet ‘geloven’ en zullen wij daarom dit leerstuk verwerpen? Ik vind dat het woord ‘geloven’ hier verkeerd wordt gebruikt. Maar als je ziet hoe naargeestig met dit leerstuk soms is omgesprongen is verwerping heel begrijpelijk. Ik vrees echter dat wij dan meer weggooien dan het badwater. Wanneer Matteüs en Lukas dit verhaal vertellen op de manier waarop zij het vertellen, dan hadden zij daarvoor een goede reden.
De Moeder van Jezus
Afgezien van Matteüs en Lukas wordt over de verwekking en de geboorte van Jezus nergens in de Evangeliën gesproken. Markus en Johannes zwijgen er totaal over. Van Markus, vermoedelijk de eerste evangelist, zou je nog kunnen zeggen dat hij er niets over had gehoord dat hem de moeite waard scheen. Bij Johannes, die de inhoud van de andere evangeliën minstens in grote lijnen moet hebben gekend, lijkt dat onwaarschijnlijk. Veel meer voor de hand ligt de veronderstelling dat hij bewust het geboorteverhaal vermijdt omdat het z.i. de aandacht afleidt van meer wezenlijke zaken. Hoe Jezus ter wereld kwam beschrijft hij in de Proloog (1:1-18). De vraag naar Jezus’ fysieke afkomst wordt door Johannes als irrelevant terzijde geschoven (6:42vv.). De werkelijke ‘vader’ van Jezus is niet Jozef, maar God (1:14, 2:16 etc.; zie ook Luk. 3:23). Zijn ‘moeder’ wordt door Johannes wel genoemd, maar zij blijft naamloos. Het lijkt soms wel of hij bang is voor uit de hand gelopen Mariologie (vgl. 2:4!).
Zowel Matteüs als Lukas beroepen zich voortdurend op het ‘Oude Testament.’ In de geschiedenis rond de geboorte van Jezus is dat zelfs nog sterker het geval dan elders. Voor deze verhalen is kennelijk het ‘Oude Testament’ de voornaamste ‘bron.’ Misschien ligt daar het antwoord op de vraag waarom de maagd Maria hier een rol speelt. De figuren in het ‘Nieuwe Testament’ hebben primair een kerugmatische (verkondigende) betekenis. Zij representeren iets. De evangeliën bevatten geen bijbelse geschiedenis, maar bijbelse theologie. Wat is dan in het Evangelie de (theologische) rol van de moeder van Jezus?
Allereerst valt op dat zij dezelfde naam draagt als Mirjam, de zuster van Mozes. ‘Mozes’ is in de joodse traditie identiek met de Thora. Waar de naam ‘Maria’ klinkt is de Thora niet ver. In het ‘Nieuwe Testament’ representeert deze Maria het ware, getrouwe Israël. Zij is de ‘dochter van Sion.’ Volgens 2Kon. 19:21, Jes. 37:22, Klaagl. 2:13 is die in de ogen van JHWH een ‘maagd,’ d.w.z. niet horig aan vreemde machten, maar uitsluitend aan JHWH toegewijd. Uit deze ‘dochter van Sion’ is Jezus voortgekomen. Haar kritische toewijding aan JHWH, zoals verwacht mag worden van een ‘dochter van Sion’, vertelt Lukas vol toespelingen op het ‘Oude Testament’, in het verhaal van de Annunciatie (1:26-38).
Maria/Mirjam is de schakel die Jezus verbindt met het ‘Oude Testament’. Matteüs is daarin heel duidelijk. Zijn lange lijst met ‘voorvaders’ in hoofdstuk 1 is natuurlijk niet bedoeld als genealogie, maar door alle namen te noemen (en hier en daar handig aan te passen!) wordt het gehele ‘Oude Testament’ weer opgeroepen. De afsluiting is dan niet nog een keer een man, maar ‘Maria, uit wie is geboren Jezus, die Messias wordt genoemd’ (1:16). Zij incorporeert de gehele voorafgaande lijst. Zo komt Jezus door haar a.h.w. op uit Mozes en de Profeten.
Dat is blijkbaar de zin van ‘ontvangen van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria.’ Het is jammer dat de traditie van het Apostolicum de ‘ontvangenis’ en de ‘geboorte’ uit elkaar heeft getrokken, want de misverstanden liggen voor het oprapen. Maar zo lang wij de gehele bijbelse context zorgvuldig bewaren behoeft het niet mis te gaan. Jezus Messias is onder ons verschenen als de vervulling van het Woord (de DABHAR) van JHWH. Dat is niet alleen de Proloog van Johannes, maar ook wat Paulus zegt: ‘Toen de tijd was aangebroken (lett. “het tijdsverloop vol was”) is de Zoon van God geboren uit een vrouw, geboren onder de Thora.’ (Gal. 4:4).
De maagdelijkheid van de moeder van Jezus is een zinvolle bijbelse metafoor, geen medisch detail en al helemaal geen morele kwalificatie. Voor dat soort dingen is in de Messiaanse belijdenis geen plaats.
Rochus Zuurmond