God is God
- Pagina's:
- God is God
- Inhoudsopgave bundel
- Noten
VOORWOORD
De hier bijeengebrachte voordrachten zijn gehouden in de jaren 1930-1936.Het is de tijd van de machtsovername van Hitler in Duitsland en de tijd dat de kerk geconfronteerd wordt met de religie van de Duitse christenen. Barth doceerde in die tijd aan de theologische faculteit in Bonn, die zich in die jaren ontwikkelt tot een bolwerk van theologisch verzet. De hier opgenomen voordrachten ademen dit verzet. Zij werden tot op heden niet in het Nederlands vertaald. [1] Wij kozen ze uit omdat de theologische beslissingen die hier vielen van blijvende betekenis zouden blijken. De bundel bevat vooral de voordrachten die gaan over noties als openbaring, kerk en theologie.[2]Een minimum aan klaarheid over de grondvormen van het theologisch denken is ons inziens in onze tijd meer dan ooit gewenst. Wie meent dat theologie vrijblijvend kan worden beoefend, wordt hier op niet zachtzinnige wijze uit de droom geholpen, niet belerend maar in solidariteit. In de jaren dertig werden door Barth de wapenen gesmeed voor de grote aanval op het christendom en de theologie van onze tijd. De voordrachten, elk afzonderlijk, getuigen van grote ernst en roepen op tot radicale vernieuwing van de theologie en van de kerk.
De voordrachten kunnen niet los worden gezien van Barths intense bemoeienis in die jaren met de kerkvader Anselmus van Canterbury [3], over wiens godsbewijs hij in 1931 zijn lievelingswerk schrijft: Fides quaerens intellectum, het geloof dat de rede zoekt. Dit werk wordt het grondmodel voor zijn eigen theologische kennisleer. Theologische kennis ontstaat volgens Anselmus in het nadenken van wat in het credo is beaamd en voorgezegd. Theologie kan daarachter niet terug op straffe zichzelf op te heffen. Wij hebben de hier gebundelde voorgdrachten samengebrachtonder de titel: God is God. De titel is de kortst mogelijke omschrijving van het godsbewijs van Anselmus, volgens welk ‘God’ het wezen is, waarbovenniets groters gedacht kan worden.[4]
Dit anselmiaanse uitgangspunt vormt de methodische vooronderstelling van heel de Kerkelijke Dogmatiek van Karl Barth [5], waarvan de eerste ‘Halbband’ verscheen in 1932. Het bepaalt de hele denkbeweging van de KD en doet zich praktisch gelden op alle terreinen van het theologisch denken, zoals de voordrachten laten zien. De voordrachten hebben, zoals blijken zal, een eminent praktische betekenis. Wèl beschouwd is de doorvoering van dit anselmiaanse beginsel de vooronderstelling van elke preek. Miskotte zegt daarvan: ‘het gaat daarin altijd om de vreugde die nergens grond heeft, nergens in alle gronden van het universum, maar die in God het wezen is van Zijn Wezen. Het gaat om de Vreugde die volstrekt is …een vreugde die niet zozeerhet psychologisch gevòlg als wel de logische vóóronderstelling is van de Boodschap.[6]
Dit bezig zijn met Anselmus was voor Barth alles behalve een bijzaak. Volgens de rooms-katholieke theoloog Hans Urs von Balthasar was dit methodisch inzicht van Anselmus misschien niet de belangrijkste, dan toch wel een zeer belangrijke sleutel tot het verstaan van de denkbeweging die door Barth in de KD op gang is gebracht.[7] In de hier volgende voordrachten komt de praktische (en dus: politieke) zin van dit anselmiaanse uitgangspunt duidelijk naar voren. De voordrachten doen daarom denken aan de rimpelingen aan de oppervlakte, veroorzaakt door de heftige onderzeese bewegingen van de ‘Witte Walvis’ zoals Miskotte de witte banden van de KD noemt: ‘De Witte Walvis die uit zijn goede, geduchte passiviteit zich als een gepantserd vaartuig aan ons voordoet, vol activiteit, een mijnenveger met luchtafweer-geschut’.[8] Het luchtafweer en het mijnenvegen, we komen het tegen in de voordrachten over het Duitse christendom, over het verraad van de moderne theologie, over de zogenaamde ‘en-theologie’ en over het klerikalisme naar het model van de rooms-katholieke kerk. Geen wonder dat de ‘christologische concentratie’ (de term is van Barth zelf!) hem in een hoogst ernstig conflict brengt met heel de kerkelijke traditie, ja ook met de Reformatoren, ook met Calvijn! Het heeft tot gevolg gehad dat Barth dan ook weinig sympathie wist op te brengen voor de calvinistische orthodoxie zoals hij die aantrof in de zestiende eeuw en al helemaal niet voor het lutherse confessionalisme.[9]
Het voorwerp van de theologie is: ‘het Woord van God’. Dat moet allerminst confessioneel worden opgevat. Dit Woord is vrij! Het stelt ons telkens opnieuw in de beslissing!‘Reformatie als beslissing’ luidt dan ook de titel van de voordracht uit 1933, die we hier opnamen. De titel slaat niet alleen op de Duitse kerkstrijd, maar vooral ook op het onbetwistbaar eigene van de bijbelse openbaring, waar de Reformatoren, in navolging vanprofeten en apostelen, als geen ander een geopend oog voor hadden. Hierin ligt de aansluiting van het Barthse denken bij de reformatie. Met het woord ‘kerkelijk’ in de benaming ‘Kerkelijke Dogmatiek’(1932) wordt in onderscheid met de ‘Christelijke Dogmatiek’(1927) het zuiver zakelijke, zeg: anselmiaanse uitgangspunt bedoeld: dogmatiek is geen ‘vrije’ in de zin van ‘ongebonden’ wetenschap, maar het is een aan ‘de ruimte van de kerk’ gebonden wetenschap en zo alleen is ze echte, mogelijke en zinvolle wetenschap….[10]. Kerkelijk staat hier dus voor ‘zakelijk’ en zet zich af tegen de dubbelzinnigheid van het woord ‘christelijk’. Kerkelijk betekent dus: gebonden aan de openbaring en dáárom gebonden aan de Schrift die nu eenmaal van de ene openbaring getuigt. Theologie is per definitie een ongezekerde wetenschap en dus precies het omgekeerde van wat het confessionalisme en fundamentalisme van alle denominaties ons telkens weer willen doen geloven.
Met opzet hebben wij daarom als eerste voordracht gekozen: vragen aan het ‘christendom’. Tot de dubbelzinnigheid van het christendom behoort niet in de laatste plaats de fatale gelijkschakeling van de openbaring met de menselijke religie. Daarvan schrijft Miskotte naar aanleiding van KD IV,3: ‘de mens van de leugen is hij die onvermijdelijk vlucht van wereldbeschouwing in wereldbeschouwing, van misduiding in misduiding, omdat hij het Licht-des-levens in voortdurend zwenken ontwijken moet en het Licht-der-wereld zou willen néérconcurrerenmet de “wereldse lichten”, met de lichten die inderdaad in de wereld zijn’.[11] Aan het afweren van deze misduidingen moet worden gedacht, wanneer deze Barthse leer de ‘Lichtleer’ wordt genoemd. Het heeft direct te maken met de gebondenheid van deze theologie aan het profetisch en apostolisch getuigenis van de Schrift. Het gaat daarin om het concretissimum van de Christus-openbaring. Miskotte schrijft daarover naar aanleiding van de paragraaf het ‘Licht des levens’ [12] : ‘in het apostolaat toch gaat het om dit zeer wezenlijke:1. dat de Waarheid een persoonlijke presentie is, n.l. die van de Opgestane, die “in der Weise Gottes” leeft en regeert; 2. dat de Waarheid in alle onaanzienlijkheid een Màcht is , de eigenlijke wereldmacht, zodat wat in de roeping van de mens geschiedt ..de paroesie (de verschijning)van Christus tot grond en drijfkracht heeft’.[13]
Theologie is bij uitstek een vrije wetenschap, omdat zij alleen aan dit bijzondere ‘Licht-voorwerp’ gebonden is! Het vertrouwen in dit voorwerp is haar ‘apologetische’ kracht. De bijzonderheid van de theologische wetenschap, verklaart Barth in 1930 in een gesprek met zijn oud-collega Scholz uit Münster, is gegrond in de opstanding van Jezus Christus uit de doden.[14] Begeeft de theologie zich door deze gebondenheid niet in een ondraaglijke engte, zo vraagt Barth ?[15] De weerlegging van deze vraag vinden we in KD IV,3, het deel dat handelt over het profetisch ambt van Christus, de Getuige van de Waarheid. Hier geldt met name het inmiddels gevleugelde woord van Miskotte: ‘de kern ziet wijd’! Of anders gezegd: wij zouden het Licht-des-levens en de Macht-van-het-licht beslist nog hebben misverstaan, als we vergaten, dat Jezus zèlf in de geschiedenis der volken niet allereerst een koninklijk of priesterlijk, maar zijn profetisch (of apostolisch) ambt uitoefent. Er wordt niet anders geheerst dan dóór de Waarheid…[16] Hier ligt de grond van het theologisch axioma: God is God.
Bijzondere dank ben ik verschuldigd aan Dr.Wouter Klouwen, predikant te Wormerveer, voor de correcties en zijn adviezen bij de vertaling.
NICO T. BAKKER.