De biografie van Hugo de Groot

logo-idW-oud

 

DE BIOGRAFIE VAN HUGO DE GROOT

In april en mei organiseert het Remonstrants Seminarium in Leiden zes toehoorderscolleges onder de titel ‘Hugo de Groot/Arminiaan van eigen allure’. Het bericht daarover bereikte me toen ik bezig was met de laatste hoofdstukken van het imposante boekwerk dat aanleiding tot deze voordrachten heeft gegeven. De auteur is Henk Nellen, die eerst jarenlang bezig is geweest met de uitgave van de briefwisseling van Hugo de Groot, en daarna de gelegenheid heeft gekregen op basis van die briefwisseling deze biografie te schrijven onder de titel HUGO DE GROOT/Een leven in strijd om de vrede 1583-1645.

Voor de schrijver van dit boek moet diepe bewondering worden uitgesproken. Hij blijkt diep vertrouwd met de uitgebreide briefwisseling van Grotius en van diens tijdgenoten, maar is ook steeds in staat historische verbanden te leggen met de levensgang van die tijdgenoten en met de politiek-militaire ontwikkelingen. Bovendien is hij thuis in de finesses van de theologische issues waarin De Groot positie koos, de twisten om de predestinatie, maar ook van de vragen over natuurrecht. Daarbij kan hij alle humanistische betrokkenheid op oude en nieuwe tekstuitgaven van Romeins/Griekse auteurs, inclusief het onderling spel met citaten en verwijzingen, doorzichtig maken. Kortom, op heldere wijze een uitermate erudiet boek, zijn hoofdpersoon waardig.

Wat valt bij lezing op aangaande die hoofdpersoon, Hugo de Groot zelf? Natuurlijk de verbazingwekkende intellectuele gaven en de onuitputtelijke aandrift om te schrijven. De lange lijst van de terreinen van zijn wetenschappelijke werk is in de alinea hiervoor nog lang niet compleet. Het oorlogsrecht, het zeerecht,historische onderzoekingen moeten er in ieder geval bij. Maar aan de lezer die in biografieën contact met een mensenleven zoekt, moet wel opvallen hoe de loopbaan van het Delftse wonderkind diepe frustraties toont. Dan moet niet alleen gedacht worden aanzijn gevangenneming in 1619, tegelijk met Johan van Oldenbarneveldt, maar ook aan de latere definitieve breuk met het vaderland en aan de afloop van zijn Zweedse ambassadeurspost in Parijs. Als de auteur, die –waar mogelijk- het gaarne voor Grotius opneemt, enkele malen ook in zulke verbanden over diens arrogante houding spreekt, komt de vraag bij mij op hoe het voor een mensenkind met zulke, boven alles en iedereen uitstekende gaven van intellectuele omvang en snelheid mogelijk is niet arrogant te zijn. Er kan in menselijke grootheid ook een tragische eenzaamheid schuilen. Omdat Grotius in zijn correspondentie weinig ruimte gaf aan persoonlijke gevoelens gaat het meer om inschatten dan om weten.

De vraag of Hugo de Groot een origineel denker was, wordt door Wellen aan het slot van zijn boek genuanceerd besproken. Voor de auteur is beslissend dat De Groot met zijn afwending van ‘de confessionele kleur van de overheid’ en zijn pleidooi voor de rede in ‘een centrale rol bij de aanvaarding van het christelijk geloof als de beste godsdienst’ zich een moderne denker heeft betoond. Ook Grotius’ verdediging van het autonome natuurrecht weegt zwaar voor hem.

In de Epiloog komt ook opnieuw het thema van de tolerantie voor. Het is, in onze actualiteit, té verleidelijk om het na te laten, en ik citeer hier dus de auteur die met sympathie Grotius’ verdediging beschrijft van ‘tolerantie op basis van een in dogmatisch opzicht breed geloof dat nadruk legde op naastenliefde en praktische vroomheid’. Maar concludeert Nellen, uit de oppositie tegen zijn beleid had Grotius lering moeten trekken. Tolerantie is een prachtig ideaal, maar wie tolerantie wil afdwingen, wordt zelf intolerant…. Overheidsdwang maakt van gelovige burgers martelaars of opstandelingen.’

Dit indrukwekkende boek laat me wel zitten met een vraag die wel uit het historische verhaal voortkomt maar systematisch van aard en daarom zo ook niet in het boek gesteld wordt. Is er een intrinsiek verband tussen de theologische opvattingen van de gereformeerde remonstrant Hugo de Groot en zijn politieke inzichten in zake de verhouding van kerkelijk en burgerlijk gezag? Grotius, die als het erop aan kwam zich altijd als gelovige van reformatorische snit heeft laten kennen, was met Oldenbarneveldt en andere Arminiaanse medestanders van mening dat de kerkelijke spanningen moesten worden opgelost door een overheidsgezag dat tolerantie binnen de kerk zou moeten afdwingen. Hun tegenstanders, de contra-remonstrantse partij, deelden de opvatting dat de overheid een verantwoordelijkheid droeg jegens de kerk. Maar zij zochten een kerkelijke oplossing in een nationale synode. De kerk zelf had haar grenzen te bepalen. De toekomstige staatkundige verhoudingen van de zeven provinciën waren in het geding, want Oldenbarneveldt en De Groot verdedigden een grotere geestelijke soevereiniteit en vreesden inperking van de vrijheden bij een nauwere verbintenis tussen de zeven provinciën. En voor de vraag hoe de kerkelijke spanningen op te lossen, kunnen ook tactische redenen een rol hebben gespeeld.. Zo is de formulering van mijn vraag niet opgewassen tegen de historische complexiteit.

Maar de systematische vraag kan zich wel beroepen op uitspraken van de Delftse denker. Nellen geeft op bladzij 570 het volgende citaat: ‘prius est bonum civem esse quam bonum christianum’. Om een goed christen te zijn moest je eerst een goed burger zijn. De opmerking moge met individuele verantwoording geformuleerd zijn, het probleem ervan is nauw verbonden met de relaties kerk en overheden. Nog altijd gold dat een ketter, of met een voorzichtiger formulering een tweespalt in de kerk, een aantasting van de eenheid van het publieke bestel was en daarom onacceptabel.

Nog altijd historisch denkend kan men verdedigen dat hier de zelfbewuste Europese burger zijn intree doet. Hij vreest zijn eigen verantwoordelijkheid te veel te moeten inleveren wanneer Gods genade niet alleen het heil, maar ook de toepassing daarvan op het mensenleven geheel en al regeert. En hij heeft net zijn politieke verantwoordelijkheid in de verdediging van zijn vrijheden ontdekt. In de strijd om de macht. die na het uiteenvallen van de middeleeuwse verbondenheid tussen de opkomende naties en de kerk(en) heeft gewoed, kiest Grotius duidelijk partij voor de overheden. Wie deze verbanden legt, velt een historisch oordeel dat aantrekkelijk is. Maar is er ook een theologisch antwoord te geven? Kunnen we het Hugo de Groot ook christelijk nazeggen dat de burger voorrang heeft op de christen? Leidt zijn voorkeur voor Arminius tot een overwicht van de overheden boven de kerk(en)?

In de Calvijnse traditie komen inderdaad elementen voor die door Grotius werden afgewezen. Bijvoorbeeld de mogelijkheid van verzet van lagere overheden tegen het hogere gezag, en het begrip in Gereformeerde kringen voor de zogenaamde ‘monarchomachen’ die bij schrijnend onrecht koningsmoord verdedigden.

Bij de kennis die ik heb, blijft het voor mij een ietwat speculatieve zaak antwoord te geven op mijn vraag naar een theologisch verband. Geeft een meer omvattende opvatting van Gods genadige omgang met de mens een groter kerkelijk zelfbewustzijn? Dat is goed te verdedigen, dunkt me, maar orthodoxe zelfgenoegzaamheid is dan je naaste buur. Geeft een zwaardere opvatting van zonde minder vertrouwen in de aanspraken van overheden en een reëler blik op de mogelijkheden van de politiek? Ook dat is goed te verdedigen. Maar je bent dicht in de buurt van een kerk die ofwel op de stoel van de overheid gaat zitten, ofwel zich juist gans en al terugtrekt van het politieke gedoe. Toch denk ik dat het antwoord op mijn vraag in de boven aangeduide richting gezocht moet worden. Laat ik een provocerende uitsmijter formuleren: orthodoxe duidelijkheid is in het publieke bestel meer waard dan liberale tolerantie. Toen en nu.

W. L. Dekker