Geloven in God

logo-idW-oud

 

GELOVEN IN GOD

 

‘God’

Woorden die iedereen denkt te begrijpen worden vaak het minst begrepen. Het woordje ‘God’ is een sprekend voorbeeld. De vraag ‘gelooft u in God’ word je geacht zomaar te kunnen beantwoorden. Dat lukt mij niet. Eerst zou ik willen weten: wat hier met ‘God’ wordt bedoeld. En dan zou ik daarna ook ‘geloven’ nog eens willen definiëren.

Over ‘God’ is de Bijbel heel duidelijk: ‘JHWH is God!’ (a) Nooit ‘God is (ook) JHWH’ dus, maar altijd andersom: eerst het specifieke JHWH, en dan de soortnaam ‘God.’ Wanneer duidelijk is dat ‘God’ altijd JHWH is, dan kan die naam ook worden weggelaten. Maar hij is altijd verondersteld.

Want verwarring dreigt. Er zijn, om met Paulus te spreken (1Cor. 8:5), ‘goden in menigte.’ Ook in onze tijd. Goden – denken velen nog steeds – vind je onder primitieve volken, maar wij weten beter: ze bestaan niet. Dat is een misverstand. Goden zijn in iedere cultuur de machten die feitelijk gezag uitoefenen. Het zijn ‘feiten,’ waarvan geen beroep op een hogere instantie mogelijk lijkt, zoals natuurmachten (regen, wind, zon, maan), maatschappelijke machten (volk, ras, geld, mode), politieke machten (dictatoren, militair geweld, maatschappijvorm, ideologieën), en machten in de menselijke ziel (liefde, haat, seksualiteit etc.). Niemand zal toch ontkennen dat dit realiteiten zijn. Ook al noemen wij ze geen ‘goden’ meer, ze ‘bestaan’ wel degelijk.

In de Oudheid vertelde men mythen waarin de functie en de onderlinge relaties van deze goden werden beschreven en drukte men hun aanwezigheid uit in beelden. Ook bracht men offers om ze gunstig te stemmen. Bij ons zijn het geen verhalen maar is het theorie en zijn het geen beelden van hout en steen maar denkbeelden. Dat in aanmerking genomen is er niet veel veranderd. Wij buigen ons weliswaar niet letterlijk voor machten als Kapitaal, Bezit, Seks en Geweld, maar in overdrachtelijke zin buigen wij ons er maar al te vaak voor. Waarom? Kennelijk omdat het volgens ons in deze wereld nu eenmaal niet anders kan. Onze samenleving, niet minder dan vroeger, dient haar goden en brengt hen haar offers; ook al houdt het gangbare woordgebruik dat voor ons verborgen.

JHWH

In dit pantheon van goden verschijnt nu JHWH, als een god onder de goden. Maar met één karakteristiek verschil: hij is niet de verklaring en de garant van de bestaande toestand, hij verandert de bestaande toestand. Hij is een ‘levende God.’ Waar hij heerst gebeurt iets, of – zoals de Bijbel dat uitdrukt: ‘geschiedt een woord.’ De chaos wordt kosmos. Verdrukten worden bevrijd. Laatsten worden eersten. JHWH is anders, zo anders dat je erover kunt twisten of je Hem nog een ‘God’ kunt noemen in de gebruikelijke zin van dat woord. De Bijbel doet dat, voorzichtig, als concessie eerder dan als confessie. Maar nooit zullen eigenschappen die algemeen aan ‘God’ worden toegekend automatisch gelden voor JHWH.

De goden worden in de Bijbel niet ontkend, maar aan hun macht worden condities verbonden en wordt een grens gesteld. Psalm 82 beschrijft wat zij behoren te doen: recht doen aan de arme en de wees, de verdrukte verlossen uit de greep van misdadigers. Als ze die dienst weigeren kunnen zij erop rekenen dat het met hun macht spoedig zal zijn gedaan.

Hoe kennen wij JHWH als God? Door beginnen met te luisteren naar de woorden van Mozes, de Profeten en de Apostelen. De belijdenis van Israël in het ‘Oude Testament’ en in het Jodendom tot de huidige dag luidt: “Hoor Israël, JHWH is onze God, JHWH is één (d.w.z. uniek, enig in zijn soort)” (Deut. 6:4). Mensen die Hem horen en leren dienen, ‘rechtvaardigt’ Hij, bevrijdt Hij uit de slaafse dienst aan de goden, met bevrijding die het begin is van Vrede.

Het ‘Nieuwe Testament’ draagt de titel HEER over op Jezus. Jezus de HEER en JHWH de HEER worden praktisch in elkaar geschoven. (b) Wanneer wij over Jezus spreken gaat het tegelijk en geheel over JHWH.

Drie-Eenheid

Wij raken hier aan het ‘dogma’ van de Drie-Eenheid (‘Triniteit’). De Christelijke Kerk heeft het het ‘Oude Testament’ willen nazeggen: “JHWH is God.” Op dezelfde manier als Mozes en de Profeten over ‘God’ spreken heeft de Kerk over Messias Jezus willen spreken en ze heeft dat nog eens willen onderstrepen door ook de Geest van JHWH en de Geest van Jezus Messias als ‘God’ aan te spreken. Drie maal ‘God’ dus, maar de drie zijn ieder voor zich één en dezelfde.

Dat klopt natuurlijk niet. Drie is niet één en één is niet drie. De formule ‘drie-enige God’ is een paradox. Dat waren de Vaders van de Kerk zich terdege bewust. Maar die paradox was heel functioneel. Hij drukt uit dat deze ‘God’ niet door ons kan worden bedacht, daarvoor zitten wij veel te vast in onze schema’s, in ons beeld van de werkelijkheid. Wij kunnen alleen maar verwijzen naar de Bijbel. Daar wordt op deze drie manieren (en nog wel meer, maar ze zijn tot deze drie te herleiden) over deze unieke ‘God’ gesproken. Daarover kunnen wij na-denken en daarop kunnen wij antwoorden.

Met haar definitie van God als de Drie-Ene zegt de Kerk twee dingen tegelijk: (1) ‘God’ is onkenbaar, maar (2) Hij heeft zich aan ons leren kennen als JHWH, als Jezus Messias, als Heilige Geest. Jammer genoeg is de theologie later over de Drie-Eenheid gaan spreken als een eigenschap of nadere bepaling van ‘God.’ Dan moet uiteraard ‘God’ eerst worden gedefinieerd. Wanneer je de Drie-Eenheid als kritisch beginpunt van de theologie loslaat wordt dat bijna onvermijdelijk.

Zo kwamen wij aan het ‘Geestelijk Wezen’ met al zijn eigenschappen in bijv. artikel 1 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. In een bepaalde situatie zijn die termen verdedigbaar, maar ze zijn niet zonder bedenkingen. Voor je het weet kan het met het anders-zijn van deze ‘God’ zijn gedaan en aanbidden we een stom en statisch Wezen dat zich gemakkelijk laat vullen met iedere oprisping van een zieke menselijke geest. Wat is er onder de banier van ‘God’ niet een hoop ellende over de mensheid uitgestort!
Het ‘Oude Testament’ formuleert weliswaar nergens een Drie-Eenheid van God, maar spreekt wel op vele manieren over Hem. Belangrijker nog: op de plek waar naar een definitie van JHWH wordt gevraagd (Ex. 3:14) antwoordt Hij met een woordspeling op de letters JHWH: “Ik ben (lett. ‘Ik geschied’) die ik ben.” Dat is een raadselspreuk, een cirkelredenering die zich net als de Drie-Eenheid onttrekt aan logische analyse. Het enige dat kan worden gezegd is dat God ‘geschiedt’, dingen en mensen aanvat, meeneemt en ten goede verandert.’

Het ‘Nieuwe Testament’ – en in het verlengde daarvan de Kerk – zegt het anders als het ‘Oude Testament’, maar het dogma van de Drie-Enige God is niet met het ‘Oude Testament’ in strijd. Het is alleen in strijd met een strikt numeriek opgevatte theorie van ‘monotheïsme.’ Maar de simplistische indeling van de wereldgodsdiensten in ‘monotheïstisch’ en ‘polytheïstisch’ – zo die al bruikbaar zou zijn in de godsdienstgeschiedenis – is zeker op ‘Oude’ en ‘Nieuwe Testament’ niet toepasbaar.

Zeus

Nu kan men zeggen dat JHWH tenslotte toch een stamgod is van een onbetekenend volkje ergens in het Midden-Oosten, erg particularistisch, dus weinig geschikt voor een wereldgodsdienst. Dat is precies de reden waarom al in het voor-christelijke Jodendom pogingen zijn gedaan JHWH mondiale allure te geven. Niet iedere Jood was het daarmee eens. Met reden, want wat in feite gebeurde was dat eigenschappen die theologen/filosofen aan ‘God’ toekenden klakkeloos werden overgedragen op JHWH.

‘God’, dat was in die tijd Zeus. Niet de schuinsmarcheerder van Homerus, maar de filosofisch gereinigde Zeus van Hellenistische filosofen. Als in 167 v.Chr. de Maccabese opstand uitbreekt omdat in de Tempel van Jeruzalem een beeld wordt neergezet van Zeus, kan men er vrij zeker van zijn dat er onder de intelligentsia van die tijd lieden zijn geweest die hier geen al te grote moeite mee hadden, onder het ook al in de Oudheid gangbare motto “Er is tenslotte toch maar één God, hoe je die ook noemt.”

Jammer genoeg heeft de Christelijke Kerk zich door dit soort gedachten voortdurend in de war laten brengen. JHWH werd als het ware gedefinieerd, vastgezet in zijn ver-onderstelde goddelijkheid. Ook het dogma van de Drie-Eenheid heeft dat niet kunnen tegenhouden. De ‘God’ waarover men tegenwoordig spreekt in de media, maar hier en daar ook in de kerken, lijkt bedenkelijk veel op Vadertje Zeus. Het heeft daarom zin de oorspronkelijke, Bijbelse definitie te herstellen: “JHWH is God, en geen ander.”

Geloof

Met dat gegeven kun je het woord ‘geloof’ in eigenlijke zin alleen nog maar gebruiken in relatie tot God. ‘Geloven’ is niet een aantal onwaarschijnlijke gebeurtenissen theoretisch voor ‘waar’ houden. Geloven is in deze ‘levende’ God – en dus in geen van die andere goden – vertrouwen, fiducie hebben. ‘Het geloof’ is niet een systeem, maar een menselijk antwoord op het feit dat wij als Kerk, en in die Kerk ook als ieder mens afzonderlijk, door deze God worden aangesproken, uitgedaagd, geoordeeld, vertroost, bemoedigd en bemind. Dat zijn mensvormige, antropomorfe beelden, inderdaad; bijbelser en beter kunnen wij het niet zeggen.

Rochus Zuurmond

––––––
a Bijv. Deut. 4:35, 39 en Psalm 100:3, 118:27; JHWH wordt meestal vertaald met ‘de HEER’.
b Bijv. in Mk 12:36 + parr., Joh 1:23 en Hand 26:15