Van Gennep en de paaspreek
VAN GENNEP EN DE PAASPREEK
“Nog nooit heb ik een paaspreek, of een preek over een wonder gehoord, die de gebeurtenissen niet op één of andere manier spiritualiseerde: Een geestelijke opstanding uit een lichamelijke dood, of een lichamelijke, existentiële opstanding uit de geestelijke dood, verlamming, blindheid, of wat dan ook. Nooit ging het over een lichamelijke opstanding uit een lichamelijke dood.” (1)
Dit is één van de stellingen die Van Gennep poneert in het stuk dat aanleiding zou zijn voor het debat. Elke preek die niet puur feitelijk of historisch blijft is spiritualiserend. Dit is een ruime definitie van spiritualisering. Normaal gesproken wordt dit begrip specifieker opgevat. Dit heeft tot gevolg dat aan de vergeestelijking, volgens Van Gennep, in een goede preek niet te ontkomen valt. Wanneer we ons echter op het slot van de stelling concentreren kunnen we de stelling als volgt vertalen: In preken gaat het nooit over een lichamelijke opstanding uit een lichamelijke dood. Deze stelling laat ruimte voor een eventuele gespiritualiseerde uitleg van de opstanding naast een “historische”.
Homiletische opmerkingen over Pasen
Om deze stelling te kunnen falsifiëren heb ik mij in mijn onderzoek gericht op de paaspreek. Hiervoor heb ik enkele homileten bestudeerd. Ik vroeg hen: Hoe kunnen we het best met Pasen preken? Berkhof wijst op de dimensie van de verlossing, die in de westerse traditie vaak in benauwde positie verkeert. Men is gewoon ook op Pasen alle kaarten op de verzoening te zetten. Volgens Berkhof herbergt Pasen een belofte van verlossing in zich. Verlossing van deze wereld en van ons leven. Ook het lichaam deelt, zal delen, in deze verlossing. De opstanding is lichamelijk of ze is geen ware opstanding. (2)
Dit heeft gevolgen voor de paaspreek. De manier om Pasen op de hoorders te betrekken is niet om Pasen als voorbeeld te stellen voor het handelen van de hoorders. Het moet gaan over de opstanding van Christus, en niet over ons “opstaan”. Wel is het van belang aandacht te besteden aan de gevolgen van Christus’ opstanding voor ons: ‘omdat Christus is opgestaan, daarom …’. De Duitse homileet Knieling stelt dat het in paaspreken vooral ook moet gaan om het eschatologische uitzicht dat Pasen ons biedt. Daarnaast betekent de opstanding dat Jezus nu leeft en regeert. Hij is bij machte nu te handelen. (3)
De discussie
Deze adviezen heb ik in mijn onderzoek naar verschillende paaspreken meegenomen. Eerst heb ik echter de bewuste discussie over de lichamelijkheid van de opstanding bestudeerd. Daarin is het niet zonder meer duidelijk wat Van Gennep bedoelt. Naar mijn overtuiging gaat het hem om de verstaanbaarheid van het evangelie. Hij wil de opstanding binnen ons geestelijk bereik brengen. Een evangelie dat niet verstaanbaar is kan ook geen betekenis hebben. We moeten het evangelie kunnen communiceren met mensen van vandaag. Een geloof in de lichamelijkheid van de opstanding staat dit in de weg. Deze overtuiging vindt haar basis in de hermeneutiek, maar wordt volgens Van Gennep ook ondersteund door de exegese. Wij zijn er namelijk veel lichamelijker over gaan denken dan dat er in het Nieuwe Testament over wordt getuigd.
In het verloop van de discussie zien we dat Van Gennep wel weer gaat spreken over een lichamelijke opstanding. Dan blijkt dat hij zich in zijn eerste artikelen vooral verzet tegen de ultra-gereformeerde opvatting dat er een “lijk” uit het graf zou zijn gelopen. Van Gennep spreekt over de lichamelijkheid van de opgestane als een gasvormige gestalte. Belangrijk is dat de lichamelijkheid uitgelegd moet worden. Het is niet die vorm van lichamelijkheid waar mensen van vandaag in eerste instantie aan moeten denken. De lichamelijkheid van Jezus is van een andere orde. (4)
Drie preken
Om de stelling dat er in paaspreken niet over een lichamelijke opstanding uit een lichamelijke dood wordt gesproken, te kunnen falsifiëren heb ik een aantal preken van Van Genneps opponenten geanalyseerd, namelijk van M.G.L. den Boer, A. Vos en A. Noordegraaf.
De inbreng van Den Boer in de discussie was dat hij in zijn denken over de opstanding wil aansluiten bij het geloof van de gemeente. De paaspreek van Den Boer die ik onderzocht heb, heeft hij gehouden op de Eerste Paasdag van 1989; dat is voor Van Genneps artikel en de discussie. Voor Den Boers theologie speelt de lichamelijkheid van de opstanding een belangrijke rol. We vinden dit echter in de preek over Openbaringen 1 niet terug. Den Boer wijst daarin op het eschatologisch ingrijpen van God in onze werkelijkheid en de gevolgen daarvan voor ons als gemeente. De preek wil vooral troosten met de boodschap dat de dood achter ons ligt. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen het lichamelijke en het geestelijke van dood en opstanding.
De Utrechtse theoloog Vos pleit in zijn boek Het is de Heer! voor een lichamelijk verstaan van de opstanding. Hij heeft hiervoor exegetische argumenten, maar ook theologische, namelijk: het belang van de continuïteit tussen de aardse Jezus en de opgestane Christus en het geloof in de incarnatie. De menswording houdt in dat de lichamelijkheid niet bijkomstig was. Dit heeft direct gevolgen voor ons denken over de opgestane Christus. Ook voor de Opgestane kan de lichamelijkheid niet bijkomstig zijn, wanneer ze dat voor de aardse Jezus niet was en wanneer de aardse Jezus en de opgestane Christus dezelfde zijn.
De verhalende preek van Vos verschilt enorm van zijn analytische theologie. De preek dateert van na de discussie. Pasen wordt geduid als crisispastoraat in optima forma. De verschijningen zijn gevolg van de persoonlijke band tussen Christus en de mensen die hem gezien hebben. Wanneer we twijfelen aan de opstanding doen we de kritische zin van de getuigen van Pasen te kort. Hier maakt Vos echter geen onderscheid tussen de lichamelijke en geestelijke kant van de opstanding. Dit is waarschijnlijk het gevolg van het feit dat het voor Vos twee kanten van dezelfde medaille zijn. Voor mijn onderzoek was dit gebrek aan onderscheid echter lastig.
Noordegraaf keert zich ook tegen de opvatting van Van Gennep. Hij zet daarbij, net als Den Boer, in bij de eschatologische betekenis van de opstanding. De tweede reden voor Noordegraaf om vast te houden aan de lichamelijkheid van de opstanding volgt hieruit. De relatie van God tot deze werkelijkheid moet niet beperkt worden tot de spirituele dimensie. God verhoudt zich ook tot de geschiedenis en de materiële kant van deze werkelijkheid. In zijn preek uit 1996 plaatst Noordegraaf Pasen in een heilshistorisch kader. God grijpt op Pasen in, in onze werkelijkheid. In de opstanding hebben we te maken met een belofte. De opstanding is het begin van het eschaton. Noordegraaf spreekt over het lege graf als een teken dat hij lichamelijk verrezen is. (…) Dat Hij de verlosser is van heel mijn bestaan, ziel en lichaam. Over het hoe en wat van de lichamelijkheid kan Noordegraaf niet anders dan als een mysterie spreken. In de opstanding hebben we te maken met een nieuwe vorm van leven, niet met een herstel van het oude. Voor Noordegraaf staat vast dat Jezus de verlosser van heel het bestaan, van ziel en lichaam, is.
Evaluatie
De analyse van de discussie leverde heel wat argumenten op om vast te houden aan het geloof in de lichamelijkheid van de opstanding. De stelling van Van Gennep die ik onderzocht heeft echter betrekking op de preek. De analyse van drie paaspreken leverde interessante gezichtspunten op. De stelling van Van Gennep heb ik op basis van de eerste twee preken niet kunnen falsifiëren. In geen van de drie preken gaat het alleen om de lichamelijke opstanding uit een lichamelijke dood. Van Gennep zou ook van deze preken kunnen zeggen dat ze spiritualiseren. Ze beperken zich niet tot een historische letterlijke uitleg van de lichamelijke opstanding. Den Boer en Vos zetten hun kaarten in de paaspreek op de ontmoeting tussen Jezus en één van de volgelingen van Hem. In deze preken werkt de theologie van de predikanten op het vlak van de lichamelijkheid van de opstanding niet door. De preek van Noordegraaf komt het dichtst bij een ondermijning van de stelling van Van Gennep. Uit de preek zelf blijkt namelijk ook het belang van de lichamelijkheid van de opstanding voor Noordegraaf. Deze lichamelijke opstanding wordt echter wel gespiritualiseerd als we Van Genneps ruime opvatting van spiritualiseren volgen. Direct na de passage over de lichamelijkheid van de opstanding zegt Noordegraaf namelijk: “Geloven in de opstanding, in de opgestane Here betekent opgewekt worden tot een nieuw leven.” De relatie tussen de opstanding van Jezus en ons leven wordt gelegd door te wijzen naar ons geloof in de opstanding. Het nieuwe leven waar in het citaat sprake van is, moeten we natuurlijk figuurlijk, dat is vergeestelijkt, verstaan. Toch kun je zeggen dat Noordegraaf binnen zijn preek wijst op het belang van de lichamelijkheid van de opstanding. Daarmee is de stelling die ik in mijn onderzoek heb willen falsifiëren onhoudbaar gebleken. Er wordt in deze preek gesproken over een lichamelijke opstanding uit een lichamelijke dood en dat is iets wat Van Gennep niet verwacht zal hebben.
Tot slot
Misschien was het eerlijker geweest om bij de preken uit te gaan van de lichamelijkheid en de historiciteit van de opstanding. Zo had ik de predikanten meer recht gedaan. Ik heb hier niet voor gekozen om het gelijk van Van Gennep te kunnen onderzoeken. Alleen een preek waarin het expliciet gaat over een lichamelijke opstanding uit een lichamelijke dood kon de stelling van Van Gennep falsifiëren. Wanneer ik die niet gevonden had was het zeker het overwegen waard geweest om, omwille van de verstaanbaarheid, de notie van de lichamelijkheid te laten vallen in ons spreken over de opstanding. Ik kan met Van Gennep mee voelen, dat een geloofswaarheid die geen gevolgen heeft voor het geleefde geloof, anders dan dat ze een hindernis is, goed tegen het licht moet worden gehouden. Misschien loopt deze “waarheid” zelfs het risico niet langer “waar” te zijn. Zelf kies ik er echter voor om de uitdaging aan te gaan om de lichamelijkheid van de opstanding existentieel relevant te houden of te maken. We kunnen niet zonder in de theologie wanneer we nadenken over de incarnatie (Vos) en over Gods relatie tot de mens, de wereld en de geschiedenis (Noordegraaf). Wanneer we in onze theologie niet zonder lichamelijke opstanding kunnen dan mogen we deze dimensie van de opstanding ook niet verwaarlozen in de paaspreek.
Wim Hendriks-Vogelaar
––––––––
(1) F.O. van Gennep, Gemengde gevoelens. David Jenkins en de opstanding, in: In de Waagschaal 18/4, 1989, 24.
(2) H. Berkhof, De prediking in den Paastijd in: Handboek voor de prediking 1, 1948, 189.
(3) R. Knieling, Predigtpraxis zwischen Credo und Erfahrung, Homiletische untersuchungen zu Oster-, Passions-, und Weinachtspredigten, 1999.
(4) F.O. van Gennep, Gemengde gevoelens, David Jenkins en de opstanding IV, in: In de Waagschaal 18/10, 1989, 30.