Verder met Bert

logo-idW-oud

 

VERDER MET BERT

De studiemiddag over de theologie van Bert ter Schegget werkte voor mij als een goede preek: ze schudde me wakker uit de zalige slaap der vanzelfsprekendheid én ze gaf me iets in handen, waar ik mee verder kan.

Het was met name de lezing van Coen Constandse die mij in verwarring bracht. Blijkbaar kan de theologische erfenis van Bert ook voornamelijk als theologie van de maatschappelijke revolutie worden gelezen en, ja, dan staat zijn theologie vér van ons af in deze tijd. Daardoor realiseerde ik me tegelijkertijd, dat ik zélf als theoloog en als gewone gelovige als het ware adem in een atmosfeer, die doordrenkt is met de theologie van Bert ter Schegget en zijn geestverwanten. Zo gewoon en vanzelfsprekend is dat voor mij geworden.

Denkt u nu niet, dat ik alles van Bert gelezen en bestudeerd heb. Ik heb wat uit zijn ‘beginperiode’ gelezen, ‘De stad van de mens’ en ’De andere mogelijkheid’ bv. en uit zijn latere werk, zoals zijn artikel over het gebed ‘Meerder dan ons hart’ (1). Blijkbaar heeft dit zulke onuitwisbare sporen nagelaten, dat het haast mijn ‘natuurlijke theologische omgeving’ is geworden. Dat is gezien Bert’s theologie uit den boze. Dus deze confrontatie is heilzaam, omdat ze dwingt tot bezinning en nieuwe positiebepaling.

Als ik probeer te omschrijven, waar ik vooral aan hecht uit het gedachtegoed van Bert ter Schegget dan kom ik op drie thema’s: ‘de revolutionaire en kritische kracht van Tenach en evangelie’, ‘ont-ideologisering en religie’ en ‘bevindelijkheid’.

De eerste twee zijn zeer herkenbaar voor ieder die ook maar iets van Bert heeft gelezen. Uit het betoog van Coen Constandse krijg ik de indruk dat het vooral die thema’s zijn die in de huidige theologie zijn overgeleverd én blijven hangen. Dat vind ik jammer, want Bert´s latere ontwikkeling (die ik voor het gemak maar als ‘bevindelijkheid’ typeer) vind ik minstens zo inspirerend en minder tijd- en context gebonden.

Die latere kant van Bert komt in de lezing van Rens Kopmels vooral naar voren. Hij schetst de theologie van Bert als een theologie waarin de ‘menswording’ van de mens steeds meer centraal is gaan staan. Menswording dan heel uitdrukkelijk gekwalificeerd als menswording in de liefde en liefde op haar beurt weer gekwalificeerd als ‘verantwoordelijkheid voor je naaste, die als een ongenode gast je weg kruist (of je huis binnenvalt).’ (2)

Waarin nu precies dat zit, wat ik daarin met ‘bevindelijkheid’ typeer, is moeilijker exact aan te wijzen. Misschien is het vooral Bert‘s taalgebruik. Als hij over die liefde en die humaniteit spreekt, gebruikt hij steeds vaker woorden als ‘zachtmoedig, menslievend, ontvangen en zoeken’, terwijl bovendien het bidden in zijn theologie een centrale plaats in gaat nemen. Het accent in zijn theologie verschuift van maatschappelijke analyse en aanzet tot actie naar zachtmoedige dienstbaarheid en gebed. Om het eens simpel te zeggen: van het hoofd naar het hart. Of wat persoonlijker: de hooggeleerde theoloog met de vele moeilijke woorden en zinswendingen, wordt een nederige dienaar des Woords, die soms zelf ook met lege handen staat en de gemeente simpel probeert uit te leggen wat hij niettemin toch meent te horen. Zonder overigens ooit de diepgang te verliezen en zonder dat de ont-ideologiserende en kritische kracht van Tenach en evangelie uit het oog worden verloren. Die blijven onverkort staan.

Zo ongeveer ziet het stuk van de geestelijke erfenis van Bert ter Schegget er uit, dat hoort tot mijn theologische vanzelfsprekendheden. Ook in tweede instantie wil ik dat er graag inhouden. In mijn ogen is het kostbaar.

Want met zo’n theologische inzet kan ik wat in mijn praktijk als geestelijk verzorger binnen de psychiatrie. Dat wil ik verder uitleggen.

Om met de liefde voor de naaste in nood te beginnen: wat kun je anders in een praxis, die ondanks medicatie en soms therapie ( en beide zijn op hun eigen manier een zegen. Zij maken het mogelijk dat mensen ondanks hun ernstige psychische ziekte nog enigszins redelijk kunnen functioneren en van kleine dingen kunnen genieten) vooral gekenmerkt wordt door angst en onmacht? Tegen stemmen in je hoofd, die je klein maken en bedreigen; tegen lijfelijke onrust en steeds terugkerende dwanggedachten aan doodgaan en dood willen is vaak geen kruid gewassen. In die situatie is belangeloze liefde het enige dat het bestaan wat kan verlichten. Die liefde geeft hoop. Om het met de woorden van een cliënte te zeggen: ’hoop is menselijkheid in donkere dagen’ (3)

Maar deze liefde als verantwoordelijkheid vraagt om een nadere uitwerking, zowel in de praktijk als in de theorie en dan denk ik met name aan de praktische theologie en de ethiek. Die uitwerking heb ik gevonden in de zgn. presentietheorie van prof. Andries Baart. De presentietheorie en de presentiemethode zijn ontwikkeld als een filosofische, methodische onderbouwing van het werk in het zgn. buurtpastoraat in de oude wijken van Utrecht. Baart (4) omschrijft ‘presentiebeoefening’ als: ‘een praktijk waarbij de zorggever zich aandachtig en toegewijd op de ander betrekt, zo leert zien wat er bij de ander op het spel staat – van verlangens tot angst – en die in aansluiting dáárbij gaat begrijpen wat er in de desbetreffende situatie gedaan zou kunnen worden en wij h/zij daarbij voor de ander kan zijn.

Met zijn theorie biedt Baart een zeer uitgewerkte en uitgebalanceerde methodiek van ónbaatzuchtige aandacht, waarmee niet alleen in het buurtpastoraat maar ook steeds vaker in welzijnswerk, gezondheidszorg en onderwijs gewerkt wordt. Er is een toenemende vraag naar. Wellicht omdat de presentietheorie niet alleen een goed onderbouwde methode van handelen biedt in vaak zeer gecompliceerde en bijna onoplosbare situaties, zoals in de psychiatrie. Ze biedt ook een kritisch ethisch en antropologisch perspectief voor de mensvisie die nu in de gezondheidszorg overheerst (voorzover die al expliciet wordt gemaakt), waar in behandelingen en handelwijzen ‘autonomie’ als ‘zelfbeschikking’ en ’eigen verantwoordelijkheid’ centraal staan en voor de kwetsbaarheid en afhankelijkheid in het menselijk bestaan en dus de door anderen overgenomen verantwoordelijkheid nauwelijks oog is. Komt dat zo maar uit de lucht vallen of is dat een ideologische toedekking of uitvloeisel van de vrije markt economie?

Daarmee kom ik weer uit bij Bert ter Schegget. Bij zijn theologische nadruk op de revolutionaire en kritische kracht van Tenach en evangelie, die ’partijdig’ werkt ten goede van de meest kwetsbaren in de samenleving.

De vraag naar een kritisch tegenover in de huidige gezondheidszorg (net als in onderwijs en welzijn, maar die terreinen ken ik niet zo goed) is geheel in Bert’s geest. Nu de marktwerking ook daar allerwegen is doorgedrongen, wordt ook in de zorg steeds meer gesproken, gedacht én gehandeld in termen van ‘producten en productie, targets, scoren en afrekenen’. De protocollen, ‘route-monitoring’ en andere uit het bedrijfsleven afkomstige termen zijn niet van de lucht. Maar daarmee dreigt wel een belangrijk, niet in getallen om te zetten ‘product’ uit de zorg te verdwijnen: de menslievende zorg.e En dat mag niet gebeuren.

In de instelling, waar ik werk, (5) is men zich van hoog tot laag bewust van dit gegeven. De Raad van bestuur worstelt voortdurend met het probleem, hoe te bezuinigen zonder dat het nog méér ten koste gaat van de directe zorg van cliënten. Ondertussen wordt de zorg ook steeds meer in protocollen ondergebracht en wordt de instelling gecertificeerd ( voor de niet-insiders: krijgt een kwaliteitsmerk) voor het naleven van die protocollen en dat is broodnodig om geld in het laatje te krijgen.. Zo dreigt langzamerhand ook in het psychiatrische ziekenhuis met zijn buitengewoon kwetsbare cliënten het protocol de dienst uit te gaan maken, net als elders in de samenleving.

Nu hangt hoe er feitelijk zorg wordt geleverd, gelukkig niet alleen af van protocollen, maar vooral van de menslievende inzet van al die mensen, die zich beroepsmatig om onze cliënten bekommeren. Tot mijn opluchting kom ik die inzet ook in alle gelederen van de instelling tegen, maar het wordt hen bij de huidige stand van zaken in de gezondheidszorg niet makkelijk gemaakt. Sommigen hangen dan ook de lier aan de wilgen en een kritisch tegengeluid vanuit de politiek, maar ook vanuit de gemeente van Christus, is dan ook hard nodig.

Dat brengt me tenslotte op een derde punt uit de geestelijke erfenis van Bert ter Schegget, waar ik dankbaar voor ben, nl. ‘ont-ideologisering’. Geïnspireerd door Barth en Miskotte, heeft Bert zijn kritiek op religie als ideologie vooral in het begin naar voren gebracht tegenover kerk en christendom. ( Hij niet alleen trouwens. Ook zijn geestverwant Rochus Zuurmond deed dat). Vooral toen ik nog gewoon wijkpredikant was, viel dat bij mij wel eens verkeerd. Want, okay, ‘geen religie in de kerk’ en ‘de gemeente als voorhoede en niet als bevestiging van het bestaande’, daar kon ik het in theorie wel mee eens zijn. Maar hoe krijg je dat voor elkaar, als je gemeente vooral bestaat uit mensen die hechten aan de bestaande welvaart ( en neem het ze eens kwalijk als ze zich nog levendig herinneren hoe hun grootouders de was deden in de dichtstbijzijnde plas?) Daarin herken ik wel wat van de vervreemding die ik bespeur in het artikel van Coen Constandse.

Maar in mijn huidige werkveld is ‘ontideologisering’ wel degelijk weer een thema. Want bij marktwerking hoort reclame en reclame betekent in de geestelijke gezondheidszorg het verpakken van de bittere realiteit van bijv. gesloten afdelingen en isoleercellen in mooie woorden over behandeling en therapie. Er vallen heel wat wervende teksten door te prikken als reclame en ideologie, ja haast als misleiding, als je alle folders en de website van onze instelling bekijkt. Daar lijkt het soms of je nergens gelukkiger wordt dan in een psychiatrisch ziekenhuis. Helaas, de realiteit is bepaald anders. Psychiatrie, vooral langdurige psychiatrie, is meer, zoals een jonge cliënt het uitdrukte, ‘het putje van de samenleving’.

Vanuit mijn onafhankelijke positie als geestelijk verzorger mag ik graag zo nu en dan even prikken, ondanks alle waardering die ik ook heb voor het werk van hen, die dagelijks omgaan met de machteloosheid en uitzichtloosheid, die ernstig psychisch ziek zijn met zich mee brengt.

Tot besluit nog een anekdote. Eerste kerstdag na de kerkdienst. Mede dankzij de trouwe en kostbare inzet van vrijwilligers was het fijn. Dat voelden we allemaal. Ik sta nog met de sleutel van het kerkje op het terrein in de hand, als meneer X komt aanschuifelen. Hij studeerde ooit theologie en komt elke zondag in de kerk om een gedicht voor te dragen. Meestal een sterk ‘Barthiaans’ getinte tekst, waarin hij zijn eigen onmacht en geestelijke nood én zijn geloof in de Gans Andere onder woorden brengt. Meestal gaat hij daarna weer weg, want de motorische onrust als bijwerking van de medicatie maakt het hem onmogelijk langer te blijven zitten. Nu komt hij mij even begroeten en vertelt dat hij al een paar weken zo gekweld wordt door zijn schizofrenie, dat hij niet naar de kerk kon komen. Hij wilde mij toch nog even een gezegend kerstfeest wensen. Uiteraard wens ik hem dat ook. Ik geef hem een liturgie en een kerststukje uit de dienst en hij geeft mij de tekst van zijn gedicht. Dan zegt hij: ‘Klein puntje van kritiek, dominee. U begint uw gebeden altijd met: God. U kunt beter, ‘Heer’ zeggen, want de God van Israël heeft een Naam. Dat weet u toch. Ik heb het van Miskotte zelf geleerd’. Ik geef hem gelijk en zeg, dat ik er aan zal denken. Dan gaan wij beiden gezegend ons weegs: hij naar zijn bankje om zijn onafscheidelijke pijp te roken. Ik naar huis. Terugrijdend denk ik: ‘Dit is voor mij de theologie van Bert ter Schegget, versterkt en aangevuld met de presentietheorie van Andries Baart, in de praktijk: meneer X en ik zijn even voor elkaar ‘present’, in wederzijdse zachtmoedige menslievendheid, gaande gehouden door de beweging van menslievendheid die van God uitgaat in Jezus Messias’.

Francis Benthem

——————
(1) Meerder dan ons hart: in ‘Áls de hemel de aarde raakt’, spiritualiteit en mystiek, ervaringen,
J.J. Beumer (red).
(2) In de Waagschaal, 12 januari 2007.
(3) uit: Henny Jongenelen, Anders bekeken, (kunstproject voor mensen met een psychische handicap.)
(4) Prof.dr. A.J. Baart, Een theorie van de presentie. Of: www.presentie.nl
(5) A.van Heijst, Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit.
(6) Ik werk bij de ‘Stichting Rivierduinen’, één van de door fusies zeer groot geworden instellingen voor geestelijke gezondheidszorg in Zuid-Holland