Het kind

logo-idW-oud

 

HET KIND

Van Rome kwam een hoog bevel:
Laat ieder naar zijn stad toekomen.
En dat geldt ook voor Israël.
Jozef is uit Nazareth op weg gegaan.
Hij heeft Maria meegenomen.
Zij kwamen op tijd in Bethlehem aan.

Zij hebben besluiteloos buiten gestaan.
Ze zijn toen maar weer verder gegaan
En vonden een onderkomen.

Hij keek naar de hemel, zij voelde haar buik.
Twee dieren kwamen aangelopen.
En toen is Jezus geboren.

Zij heeft hem teder in doeken gedaan
En Jozef ging er maar bij staan.

Herders kwamen verrukt van vreugde.
Ze keken Hem ongelovig aan.
Zijn zingend en stompend het land doorgegaan.

Wijzen kwamen stapvoets aangereden.
Zij gleden van hun kamelen
En hebben in stilte aanbeden.

Maria zuchtte, Jozef kuchte.
Toen zijn ze weer naar huis gegaan.

Zie ik de doek, om U gebonden,
Denk ik aan al uw wonden.

Hoor ik de stem, waarmee Gij schreit,
Denk ik aan hoe Gij meelijdt.

Zie ik uw ogen, waar Gij mij mee vindt,
Weet ik, ik blijf voor altijd een kind.

Wessel ten Boom