Theoloog van het universalisme werd 100 jaar geleden in Basel geboren

Theoloog van het universalisme werd 100 jaar geleden in Basel geboren

Barth haalde door de achterdeur binnen wat hij zelf verfoeid had

“De mens ontbreekt niet ergens iets, maar alles wat hij moest zijn en hebben voor God; hij is niet slechts ziek, maar een dode…. De gelovige heeft zijn geloof niet zelf geschapen, maar het Woord Gods heeft het geschapen. Niet de mens is tot gelóóf gekomen, maar het geloof is tot hém gekomen. Hij heeft het niet gegrepen, maar het is hem geschonken! Weliswaar moet de mens de deur opendoen (Openbaring3), maar juist dit, dat de deur metterdaad opengaat, is het werk van Christus Zelf”. 

Ik geef u te raden, uit wiens pen deze onvervalst anti-pelagiaanse woorden zijn gevloeid. Natuurlijk, u raadt het. De titel boven dit artikel wijst in de richting van Karl Barth. Maar laten we eerlijk zijn: we hadden deze taal, waarin zo ondubbelzinnig wordt vertolkt dat het genade is om genade te ontvangen, eerder uit de mond van Luther, Calvijn of Kohlbrugge verwacht, dan uit die van Barth.

En het zou echt niet moeilijk zijn om uit diens zeer omvangrijk oeuvre (vele duizenden bladzijden!) citaten te verzamelen waar een reformatorische christen onverwijld amen op zegt. En toch, Barth heeft wissels verzet waardoor zijn theologie op ander spoor is geraakt. Zij is in haar gebinte en consequenties een andere dan die der Reformatie dunkt me. 

Aanleiding

De aanleiding tot het schrijven van dit artikel is gelegen in de datum 10 mei 1986. Op die dag is het 100 jaar geleden dat Karl Barth (in zijn kinderjaren onvermijdelijk-Zwitsers Karli genoemd) in Basel werd geboren. Zo’n kleine 1000 kilometer benoorden Basel rumoerde het in onze vaderlandse kerk terzelfder tijd: eind ’86 vond de Doleantie plaats! Van deze aardschok was in Basel niets te bespeuren, althans niet voor de kleine Karli. Overigens was de lucht die hij inademde van meet aan theologisch bepaald. Vader en grootvader Barth waren beiden predikant. Geboren en getogen werd Karl in het klimaat van pastorie, kerk en theologie. Tot in zijn sterfjaar (1968) bleef de theologie zijn leven beheersen. En tot op zekere hoogte is ook het omgekeerde te zeggen: Barth beheerste lange tijd het veld van de theologie.

Invloed

Het is noch mijn opdracht noch mijn opzet om Barths invloed te meten. Dat deze verreikend en diepgaand is te noemen, valt niet te betwijfelen. Niet voor niets heet hij wel de kerkvader van de twintigste eeuw. Zijns ondanks wellicht? Hij moet eens gezegd hebben: “Weest mannen! Wordt geen Barthianen!”

Dit vermaan heeft weinig geholpen. Geen theoloog van deze eeuw heeft zoveel volgelingen gehad als hij. Met name ook in ons land maakte hij school en brede lagen van de kerk. Daarover zou veel te zeggen zijn. Ik doe dat nu niet, maar bedoel enkele overwegingen te maken naar aanleiding van zijn theologie.

Optreden

Onmiskenbaar is Barths aanvankelijke optreden er een van profetische allure. Hamerend sloegen zijn volzinnen van de eerste en tweede Römerbrief (1919 en 1922) op het gezapige gezelschap van de liberalen, nog goeddeels negentiende-eeuwse theologen. Voor Barth was alle idealisme door de wereldoorlog achterhaald. Brandpunt van zijn boodschap is crisisgedachten. En crisis betekend: oordeel.

Ogenschijnlijk genadeloos werpt de jonge Barth de mens met heel zijn deugd en dadendrang op de zeef van het oordeel Gods. Ik zeg: schijnbaar genadeloos. In werkelijkheid heeft hij naar eigen zeggen geen andere bedoeling dan de volstrekte radicaliteit van de genade juist te accentueren. Alleen God verandert de doodsschaduw in morgenstond (Amos).

Barth wil alle mensenwegen als doodgelopen onthullen, om zo het zicht vrij te krijgen voor de Ene Weg! In dit licht stelt hij het debâcle van de natuurlijke theologie en religie, met alle vermeende menselijke inbreng en vermogens, zonder reserve aan de kaak. Op een wijze die aan Kohlbrugge herinnert, spoort hij de mens op zoals deze is: in zijn goddeloosheid, maar evenzeer in zijn vrome maskerade en religieuze camouflage. Eigenmachtigheid en zelf gerechtigheid gelden hem als de zonde bij uitstek.

Zelfs (nee, bij uitstek) menselijke religie is “Unglaube”! God is God, en wij zijn mensen. Daartussen gaapt een kwalitatief oneindige kloof. Onophefbaar en onoverbrugbaar onzerzijds. Het is God die de brug slaat. In Zijn vrije genade. En dat woordje “vrij” heeft dan de geladenheid van: vrijmachtig, eenzijdig, exclusief.

Nein

Barth weet aanvankelijk niet van wijken, zelfs niet van marchanderen. Als Brunner, zijn makker van het eerste uur in die opwindende tijd van de opkomst der zogeheten dialectische theologie, het opneemt voor een aanknopingspunt in de mens voor de genade, schrijft Barth een brochure met de even korte als grimmige titel: “Nein!” Want, zegt hij dan, de Heilige Geest behoeft geen aanknopingspunt behalve dan wat Hij Zelf meebrengt. Overigens heeft Barth een ontwikkeling (dr. W. Aalders spreekt mijns inziens met recht van een wending) doorgemaakt die veel van zijn aanvankelijke radicaliteit heeft afgeslepen.

Zonder dit nu uit te werken geef ik liever een illustratie. Kort voor Brunners dood in 1966 liet Barth hem via een vriend groeten: “Zeg hem, als hij nog leeft, nog eens: onze (!) God bevolen! En zeg hem toch vooral, dat de tijd waarin ik meende hem een “Nein!” te moeten tegen roepen, lang voorbij is, omdat wij allen immers alleen dáárvan leven, dat een groot, en barmhartig God tot ons allen Zijn “Ja” spreekt”…

Bijzonder en algemeen

Ik moet mij nu beperken tot enkele thema’s uit Barths theologie. De eerste overweging ligt direct in het verlengde van het voorgaande. Wat Barth met grote hartstocht bedoelde te zeggen was dit: de mens bereikt vanuit het algemene nimmer het bijzondere, dat wil zeggen er loopt geen lijn van de algemene genade, ’t algemene Godsbesef naar de bijzondere, unieke Naam van God in Christus geopenbaard.

De Naam is van ons uit onafleidbaar. En de Openbaring is volstrekt openbaring van omhoog. Onomkeerbaar. Op alle manieren onbereikbaar van beneden af. Het heil komt strikt en strak van Boven.

Het blijft ook van Boven. Wij leggen er nooit beslag op. Wij hebben nooit over het Woord van God te beschikken. Je kunt het evenmin in je denken of beleven als bezit annexeren, net zomin als je het zonlicht in je vestjeszak kunt opbergen. Daar is het Woord te zeer Gods Woord voor, te bijzonder.

Reactie

Als reactie op de vlakke, liberale theologie van de negentiende eeuw die niet meer wist van de zondebreuk tussen God en mens en zo spanningloos en argeloos placht te spreken van ’s mensen positieve aanleg en vooruitgangsmogelijkheden is Barths reactie wel drastisch, maar bepaald niet onbegrijpelijk te noemen. Alleen, Barth is doorgeschoten. Ik geef daar twee voorbeelden van.

De reformatoren kan men stellig geen bedrijvers van natuurlijke theologie noemen, alsof zij ooit zouden hebben beweerd dat de mens in eigen “natuurlijke” kracht God zou weten te bereiken! Maar wat zij tegelijkertijd nimmer hebben opgegeven is dat diepe besef van Gods algemene Openbaring, die alle mensen aangaat, opdat geen sterveling te verontschuldigen zou zijn (Rom. 1). Deze notie komt bij Barth in de lucht te hangen. Ten minste zo ingrijpend is het tweede. Voor Barth is er geen weg van het algemene naar het bijzondere. Maar hoe consequent hij ook inzet bij de bijzondere genade, even consequent gaat hij uit van een algemene, állen omvattende interpretatie.

Universalisme

Dit universalisme ligt al “klaar” in zijn scheppingsleer: de schepping heeft voor Barth immers geen andere zin en bestemming van om de geschiedenis van het verbond (van God met de mens) in Jezus Christus mogelijke te maken. Heel de Schepping (en de hele mensheid!) is niet maar door God de Zoon als Scheppingsmiddelaar, maar door en in Jezus van Nazareth in het aanzijn geroepen.

Dat betekent dat de ganse mensheid bij voorbaat deelt in de genade van “Christus” verzoening! Maar dan dringt zich onder andere onmiddellijk de vraag op: is dan ook de zonde(val) niet door God gewild, en zo ja, hoe staat het dan met het schuldkarakter daarvan?

En vervolgens: Barth mag dan voor het bijzondere van de genade opkomen, maar is dit bijzondere al niet bij voorbaat zó veralgemeend dat hij door de achterdeur binnenhaalt wat hij aan de voorzijde zo onverbiddelijk de deur had gewezen?!

Het Koninkrijk Gods met de smalle toegang, namelijk het Geesteswonder van geloof en wedergeboorte, is ingeruild voor een Koninkrijk zonder grens, en dus ook zonder toegangspoort, omdat het samenvalt met de wereld als zodanig. De spanning tussen de universele verkondiging van de genade en de particuliere toeëigening van de genade door het geloof (zo kenmerkend voor de

Heilige Schrift!) dreigt bij Barth te worden opgeheven.

Niet dat hij niet over het geloof spreekt. Maar het valt toch in het licht van Barths conceptie niet goed in te zien, hoe geloof en wedergeboorte nog die beslissende positie zouden hebben die ze in de Schrift hebben. W. Aalders noemde dit ooit: de grote ontsporing…

Stand van zaken

Barth miskent de onmisbare noodzaak van de persoonlijke geloofsovergang van dood naar leven. Dit is ernstig. Omdat het de laatste ernst aan het Evangelie ontneemt. Het breekt de scherp geslepen punt van al de bijbelse vermaningen af en ontlaadt de hoogspanning die met name op Jezus “separerende” gelijkenissen staat.

Dan kan Barths leer wel gekenschetst worden als “de triomf der genade”, zoals Berkouwer heeft gedaan, maar is de prediking van deze leer dan toch niet ontledigd tot een mededeling van een stand van zaken? Is de prediking der verzoening dan namelijk niet herleid tot de informatie: u bent verzoend?

Paulus verzoeningsboodschap is rijk en ruim, maar is allesbehalve een mededeling. Het is veeleer, de hevige worsteling om in de bewogenheid van de schrik des Heeren en de liefde van Christus, tot het geloof te bewegen. De Heilige Geest klaagt het hart daarin aan en legt de vijandschap bloot. Hij doodt en maakt levend.

God rechtvaardigt geen zondaar zonder dat deze zondaar God rechtvaardigt, bijvalt en in het gelijk stelt. Triomf der genade? Stellig, maar dan in zulk een geloof beleef en beleden, dat alle vanzelfsprekendheid de genadeslag krijgt.

Achtergrond

Op de achtergrond van Barths universalisme staat zijn verkiezingsleer. In Christus hebben wij volgens Barth met de verkiezende God te doen, maar dan zo, dat Deze niet alleen de verkiezende God is, maar ook de verkoren mens. En nu is Hij dáártoe verkoren, om de verwerping der mensen tot Zijn zaak te maken. Verkiezing en verwerping vallen in Christus samen, ten behoeve van de mensheid.

Bij mijn weten heeft Barth de alverzoening niet met zoveel woorden geponeerd. Maar het valt niet te betwijfelen dat zijn theologie hier op zijn zachtst gesproken alle ruimte toe open laat, minder zacht geformuleerd: er toe leidt!

Systeem

Ik denk dat W. Aalders groot gelijk heet, als hij erop attendeert dat in Barths denken de dogmatiek wordt overwoekerd door de systematiek. Aalders schrijft dan het wijze woord: “De dogmatiek heeft ervoor te waken, dat zij steeds catechetisch karakter houdt. Zij heeft eerder te streven naar het minimale dan naar het maximale”.

Dat wil zeggen zij moet niet zoveel mogelijk willen doorzichtig maken, maar eerbiedig halt houden voor het mysteriekarakter van het Woord. Zij moet zo ver mogelijk uit de buurt van de filosofie blijven, en zo dicht mogelijk bij lied en prediking.

Barth heeft een bouwwerk, een systeem ontworpen. Een klaar geheel. En hij heeft plooien die bijvoorbeeld uit Luthers en Calvijns theologie niet weg te denken zijn, gladgestreken. Ieder systeem bergt onvermijdelijk de neiging in zich, om het geheel te laten domineren over de delen, en de woorden Gods te gieten in de vorm van het systeem. Maar dat is (heilig-) schennis. Het soevereine Woord van God laat zich niet onderwerpen aan het ontwerp van het menselijk vernuft. Het rechte respect voor Gods Woord is: te eerbiedigen dat God God is en blijft, ook wanneer Zijn Openbaring heel ons systematische voorstellingsvermogen doorkruist. Ook in deze zin is alle echte theologie Kruistheologie.

Bevinding

Nog opeen facet zou ik willen wijzen. Ik bedoel de geloofservaring.

Barth heeft naar zijn eigen getuigenis de heilsbeleving nooit geloochend. “Maar – zei hij erbij – de heilservaring is dát wat op Golgotha is geschied. Daarmee vergeleken is mijn heilservaring slechts een hol vat.” En inderdaad, zó geformuleerd is hier weinig op af te dingen.

Er ligt dan ook een onloochenbaar waarheidselement in Kohlbrugge’s getuigenis, op Golgotha te zijn bekeerd (De Tale Kanaäns). Maar Kohlbrugge heeft meer gezegd. Barth vergelijkt Christus’ ervaring met de onze. En vanuit deze gezichtshoek kan er uiteraard geen sprake van zijn, dat onze ervaring die van Christus aanvult.

Maar wel is te zeggen dat Christus Zelf door Zijn Heilige Geest Zijn volbrachte werk vervult en toepast. Christus’ werk is volbracht op Golgotha, maar niet opgehouden. Wat Hij door Zijn Geest in het hart van de zondaar schept in de toeëigening van het geloof is een even wezenlijk en wonderlijk onderdeel van het heil als de verzoening op Golgotha.

Waarmee ik maar zeggen wil: het komt voor de geloofsondervinding inderdaad geheel op het volbrachte werk van Christus aan, maar om het geloof te ontvangen en te beoefenen komt het geheel op het in-werk van de Heilige Geest aan. En het is juist op dit punt dat Barths theologie aan ernstige bloedarmoede lijdt.

Wet – Evangelie

Het ware wensen dat Barth in het spoor van zijn vriend H.J. Iwand was gebleven. Ook een crisistheoloog, maar iemand die anders dan Barth innig respect bleef koesteren voor de typisch paulinische-reformatorische spanning van Wet en Evangelie.

Hij sprak eens het scherpe woord: “Wie het Evangelie nog nooit heeft gehoord zoals een terdoodveroordeelde zijn vrijspraak verneemt, heeft het nog niet gehoord als uit de mond van de Heilige Geest. Waar het gericht van de Wet niet meer klinkt, daar ontbreekt het wonder van het Evangelie en daar ontbreekt het “pro me” (voor mij).

Ds. I. Kievit bedoelde dunkt me hetzelfde: “God bewijst Zijn genade op het … schavot”. Barth verwijt de reformatoren dat bij hen het geloofsleven levenslang aangevochten blijft en de bedelstand niet te boven komt. Maar verraadt niet juist dit het gebrek aan geestelijke diepgang, waardoor de ruif van de Barthiaanse theologie te hoog hangt? Genade is dan wel triomfantelijk breed, maar reikt niet diep genoeg!

Subjectiviteit

Hoe begrijpelijk en goeddeels wettig Barths reactie op het negentiende-eeuwse subjectivisme ook is,

had hij niet veel resoluter moeten reageren op de twintigste-eeuwse verobjectivering van de mens?

Wie signaleert niet met huiver hoe de mens bij alle zogenaamde vooruitgang der mensheid wordt ontwijd en ontwaard tot een nummer, een object, en diens onvervangbare subjectiviteit wordt doodgedrukt door de machine en mechanisme? Hoe onthullend zijn bijvoorbeeld de werken van de Roemeense schrijver Virgil Gheorghiu!

En nu zou ik niet graag beweren dat Barth een exponent van deze ontmenselijkte mentaliteit is. Maar wel laat zijn theologie een indruk achter van objectivisme. Imposant, maar onpersoonlijk en massief. Groots, maar wat grimmig en kil.

Wat hebben de reformatoren, bij alle lof op de soevereiniteit van God, niet een warme, weldadige bewogenheid gekend voor de enkeling. En zij hadden het van geen vreemde. Is het niet de Heilige Geest die de mens als een enkelvoud uit de meervoudige massa tot Zich roept en Zijn tucht en troost wegschenkt in de onvervreemdbare eigenheid van het hart?

Laatste woord

En toch, het leven lijkt sterker dan de leer. Heel kort voor zijn dood zei Barth: “Het laatste woord dat ik te zeggen heb is niet een begrip, maar een naam: Jezus Christus. Hij is de genade. Hij is de Laatste, vèr uitstijgend boven wereld, kerk en theologie. Wat ik in mijn lange leven gepoogd heb te zeggen, was in toenemende mate deze Naam omhoog te heffen en te zeggen: Daar! In geen andere Naam is de zaligheid. Daar is de genade! Daar is alles wat ik tijdens mijn leven in zwakheid en dwaasheid heb betracht. Daar is het”!

drs. A. de Reuver

Reformatorisch Dagblad, 9 mei 1986