De proloog beproefd

logo-idW-oud

 

DE PROLOOG BEPROEFD

Dit artikel is een kleine bijdrage aan de ‘beproeving’ van de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV). Ik beproef de proloog van het evangelie naar Johannes, een van mijn meest geliefde bijbelgedeelten. Vanuit een eigen vertaling stel ik voor om de tekst van de proloog in de NBV op vier plaatsen aan te passen. Mijn proloogvertaling telt drie hoofddelen. Het eerste deel gaat over het scheppende Woord, het tweede deel over het komende Licht en het derde over de eniggeboren Zoon. Men neme de NBV er zelf bij.

1. Het Woord

In het begin was het Woord. En het Woord was bij God. En: Gód was het Woord. Dit Woord was in het begin bij God. – Alle dingen zijn door het Woord geworden en buiten het Woord om werd niet één ding dat geworden is.

Het scheppende Woord wordt verkondigd als een Persoon die in het begin bij God was. De centrale uitspraak is: ‘Gód was het Woord’. Deze uitspraak wordt ook bedoeld als direct daarna volgt: ‘dit (namelijk: dit Woord, dat zelf God was) was in het begin bij God’. De NBV heeft helaas, in navolging van de Groot Nieuws Bijbel en de herziene Willibrordvertaling: ‘het was in het begin bij God’. Maar er staat in de grondtekst met klem: ‘deze’ (Grieks: houtos). Namelijk: déze Logos, die Gód was.

Het vierde evangelie bezit een sterk aanwijzend, getuigend karakter: deze is het! Wie? Jezus! Wat? De Messias van Israël en de Zoon van God! Dit aanwijzende begint al in de eerste regels van de proloog: het Woord wordt verrassenderwijs als God aangewezen. Door met het bleke ‘het’ te vertalen mist de NBV de kans om het God-zijn van het Woord extra te onderstrepen, iets wat de evangelist zelf wel doet: dit is een heel bijzonder Woord, God bij God. Hetzelfde zegt hij aan het slot van de proloog: ‘de Eniggeborene, Gód, Hij die is aan de boezem van de Vader, die heeft uitleg gegeven’.

Mijn advies aan de NBV-vertalers is: vervang de regel ‘het was in het begin bij God’ door ‘dit Woord was in het begin bij God’.

2. Het Licht

In het Woord was Leven. En het Leven was het Licht van de mensen. Het Licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet kunnen wegnemen. – Er werd een mens geboren, door God gezonden; zijn naam was Johannes. Deze kwam voor een getuigenis: om van het Licht te getuigen; opdat allen door hem zouden geloven. Hij was zelf het Licht niet, maar hij was er om te getuigen van het Licht. Het ware Licht, dat alle mensen verlicht, was komende naar de wereld.

Het mooie van dit middendeel is dat het integraal over het Licht gaat. Dat is een heel apart Licht: het schijnt al en het moet nog komen. Nu heeft de NBV de laatste woorden van dit deel als volgt vertaald: ‘…: het ware licht, dat iedere mens verlicht en naar de wereld kwam’. Hier wordt het Griekse woord erchomenos (‘komende’ of ‘die komen zal of zou’) met ‘kwam’ weergegeven. Dat is in een bepaald geval niet onmogelijk. Naar mijn mening bedoelt de evangelist er echter met nadruk op te wijzen dat het Licht waarvan Johannes de Doper mag getuigen nog kómen moet, hij is het zelf immers niet. Later in de proloog getuigt de Doper opnieuw, maar dan van de Gekomene. Deze dubbele functie van Johannes de Doper lijkt mij de enige goede verklaring voor het feit dat hij zo opvallend tweemaal in de proloog voorkomt. Men zou kunnen zeggen: als getuige van de Komende en van de Gekomene weerspiegelt de Doper van tevoren de eenheid van de beide Testamenten.

Mijn advies aan de NBV-vertalers is dus: verander ‘kwam’ in ‘zou komen’. – Nu volgt het grote slotdeel van de proloog, over de eniggeboren Zoon. Let op hoe verrassend mooi de beginwoorden ‘in de wereld’ aansluiten bij de laatste woorden van het voorafgaande: ‘naar de wereld’. Jezus is tussen de regels geboren!

3. De Eniggeborene

In de wereld was het Woord. De wereld is door Hem geworden, maar de wereld heeft Hem niet erkend. Hij kwam naar zijn eigen volk, maar zijn eigen mensen hebben Hem niet aangenomen. Aan wie Hem wel aannamen heeft Hij de volmacht gegeven om kinderen van God te worden; aan hen die geloven in zijn naam. Zij zijn niet uit bloed, niet uit de wil van het vlees, niet uit de wil van een man, maar uit God geboren. – En het Woord is vlees geworden. Hij heeft in ons midden gewoond en wij hebben zijn glorie aanschouwd, zijn glorie als eniggeboren Zoon van de Vader, vol van genade en waarheid. Johannes getuigt van Hem en heeft luid geroepen en gezegd: ‘Deze was het van wie ik sprak: die na mij komt staat voor mij, want lang voor mij was Hij’. Want uit zijn volle rijkdom hebben wij allen ontvangen, en wel genadegave op genadegave, want de wet is door Mozes gegeven, de volmaakte genade en waarheid is door Jezus Christus werkelijkheid geworden. Niemand heeft ooit God gezien; de Eniggeborene, Gód, Hij die is aan de boezem van de Vader, die heeft uitleg gegeven.

Er zijn twee momenten in dit gedeelte die voor mij heel zwaar wegen en waar echt iets aan moet veranderen.

a. Allereerst sarx (vlees).

Kinderen van God, zegt de evangelist, worden niet uit vlees en bloed geboren, maar uit God. Dat is erg concreet gesproken en typisch bijbels. Vlak daarna klinkt dan over het unieke Kind van God: ‘het Woord is vlees geworden’. Er zit een verband tussen deze twee uitspraken. Mensen kunnen alleen kinderen van God worden door de Geest, niet door het vlees, maar daarvoor moet eerst wel Gods Woord vlees zijn geworden. Het gaat hier om wat Luther een ‘seliger Tausch’ noemde. De vleeswording van het Woord heeft onze ware menswording op het oog, namelijk dat wij kinderen van God worden. Dit behoort tot de kern van het evangelie. Wat doet de NBV in dit deel van de proloog? De eerste uitspraak, over de wil van het vlees, luidt in de NBV: ‘niet uit lichamelijk verlangen’. De tweede uitspraak, over de vleeswording van het Woord, luidt: ‘het Woord is mens geworden’. Natuurlijk heeft ‘vlees’ heel veel met ‘lichaam’ en ‘mens’ te maken, maar het bijbelse begrip ’vlees’ wijst toch vooral op het kwetsbare en vergankelijke aspect van het leven. Vlees is meer dan het lichaam, het omvat ook ons denken, voelen en willen onder het aspect van de vergankelijkheid. En juist dat kwetsbare en vergankelijke leven heeft God aangenomen om ons het onvergankelijke leven te schenken!

Mijn concrete advies aan de NBV-vertalers op dit punt is: herstel het bijbelse woord ‘vlees’ in ere. Een tussenoplossing zou kunnen zijn: ‘het Woord is een mens van vlees en bloed geworden’ (zo de Groot Nieuws Bijbel in 1983). Maar kortweg ‘vlees’ is het beste en het meest beeldend.

b. De verhouding van de wet van Mozes en de genade van Jezus Christus.

De NBV heeft in de voorlaatste verzen van de proloog: ‘Uit zijn overvloed zijn wij allen met goedheid overstelpt. De wet is door Mozes gegeven, maar goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen’. Een Joodse vrouw vroeg naar aanleiding van deze vertaling: is er in het houden van de tora door Joden dan helemaal geen goedheid en waarheid? Deze terechte vraag bewijst dat deze vertaling niet klopt, hoe zij ook is bedoeld. Het venijn zit in het woordje ‘maar’. Dat staat ook in geen enkele grote Griekse codex. Slechts twee handschriften hebben de (Grieks voor ‘en’ of ‘maar’; het zou hier dus ook ‘en’ kunnen betekenen). Toch mag men best een woord als ’maar’ invoegen, als dit ook echt klopt met de inhoud.

Naar mijn mening is er echter totaal geen tegenstelling bedoeld tussen Mozes en Jezus. Jezus zegt later in het evangelie: ‘als u Mozes zou geloven, zou u ook mij geloven, hij heeft immers over mij geschreven’ (5:46; NBV). Het zijn twee verschillende maar geen tegengestelde genadegaven: de wet is door God via Mozes gegeven, en Gods volmaakte genade en waarheid is door de Messias Jezus onder ons werkelijkheid geworden. De wet van Mozes vraagt aan haar hoorders om een praktijk van ‘genade en waarheid’ (Hebreeuws: chèsèd we-èmèt, liefde en trouw). Niemand kan dit ooit helemaal goed doen. De volkomen vervulling van de wet is door Jezus gedaan en wordt ‘ons allen’ toegerekend als wij in geloof en dankbaarheid ernst maken met beide gaven. Zo staan Mozes en Jezus broederlijk hand in hand, als genadegaven aan ‘ons allen’, Joden en niet-Joden. Mozes ook voor niet-Joden, en Jezus ook voor Joden.

Het laatste van mijn vier adviezen aan de NBV-vertalers luidt: vervang de regel ‘De wet is door Mozes gegeven, maar goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen’ door: ‘De wet is door Mozes gegeven, Gods goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen’. Dat is ook een interpreterende vertaling, maar volgens mij dichter bij de bedoeling van de grondtekst.

Er zal verschil in uitleg zijn en blijven, met als gevolg uiteenlopende vertalingen. Een vertaling blijft nu eenmaal altijd het product van een bepaalde uitleg, hoe rudimentair die ook is. Dat geldt voor mijn vertaling en het geldt ook voor de NBV.

Samen zullen wij moeten blijven zoeken naar een betere uitleg en een betere vertaling. Ondanks mijn Breukelmaniaanse wortels gebruik ik in de praktijk ook de NBV. Zij biedt weliswaar niet meer het vlees van de Statenvertaling, maar is toch wel goed eetbare vis: begrijpelijke taal, al gaat het over de Onbegrijpelijke. Op een aantal punten is verbetering echter noodzakelijk. Vandaar deze ‘beproeving’.

Ype Bekker