Herontwerp van een theologie-gebouw

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)Onze architecte had al eens een kerkgebouwtje ontworpen, en dat was goed in de smaak gevallen (zie hiervoor IdW 52 (2023), nummer 9). Het was weliswaar voor een kleine, ongecompliceerde gemeente ergens op het platteland, maar toch, de PKN had haar nu gevraagd een herontwerp te maken voor het historische gebouw waar de opleiding theologie zich in de loop der tijd had afgespeeld en dat nu ook voor de allernieuwste bachelor-mastervariant geschikt moest worden gemaakt. Het gebouw was groot en onherbergzaam. Een doolhof. De opdrachtgever had gezegd: moeilijk om hier God nog te vinden, en dat moet wel, want daarmee willen we Nederland weer in verbinding brengen. Studenten en docenten zaten nu ergens in een klein hoekje hun onderwijs en onderzoek te doen. Erg oncomfortabel. En er werd een nieuwe instroom verwacht: hbo’ers. Die moesten ook een plekje krijgen, er moest een traject worden ontworpen om hen naar de uitgang VDM te loodsen, met of zonder master.

Het historische gebouw had een ingewikkelde architectuur. Het was halverwege de 19de eeuw gebouwd. Het pand was aanvankelijk – in de glorietijd – geografisch verdeeld over zes bijgebouwen, verspreid over het land. In elk bijgebouw was een faculteit godgeleerdheid gevestigd, waar godsdienstwetenschap en theologie in samenhang werden gedoceerd. Elk bijgebouw had zo zijn kleur, en droeg een plaatsnaam (Leiden, Utrecht, Amsterdam, etc.), een rijk geschakeerd geheel. Maar in de loop der tijd was dit gebouw van bijgebouwen vele keren verbouwd. Het was een labyrint geworden, een rizoom, je kon er overal in en overal uit, maar verdwaalde altijd. Onze architecte vond het beter advies in te winnen om architectuur en constructie van het gebouw te begrijpen. Ze kende een gepensioneerd theoloog die haar misschien wijzer kon maken. Ook was ze bevriend met een onderwijskundige, die haar over de vele onderwijsverbouwingen kon vertellen, zodat ze de constructie van het gebouw misschien zou begrijpen. Nodig was een deconstructieve analyse van dit bouwwerk.

 

Duplex Ordo

Onze theoloog herkende duidelijk de vroegere hoofdstructuur van het gebouw: de duplex ordo. Hij herkende ruimten voor staatshoogleraren en kerkelijke hoogleraren. Die laatsten gaven vakken waar de staat geen verantwoordelijkheid voor wilde dragen (dogmatiek, christelijke ethiek, praktische theologie), waren aangesteld door de synode en werden betaald door de kerk. Er hing een groot bord Theologie boven hun deur, bij de ruimte van de andere hoogleraren: Godsdienstwetenschap. Er werd samengewerkt, maar er waren ook spanningen, die eens zo hoog opliepen dat de Tweede Kamer zich ermee ging bemoeien. Een staatshoogleraar had geklaagd dat beide typen hoogleraar te veel bij elkaar over de vloer kwamen. De grens tussen kerkelijk en wetenschappelijk vervaagde. Gevolg was dat de overheid zijn handen aftrok van die kerkelijke hoogleraren. Ze werden niet langer genoemd in de wet en mochten voortaan alleen als bijzonder hoogleraar meedoen met de godsdienstwetenschappen. Maar dat was zitten op een krakkemikkig leerstoeltje. De onderwijskundige maakte duidelijk: ‘Als bijzonder hoogleraar heb je niks te vertellen als de examencommissie je niet ter wille is’. Enig alternatief: zelf maar een handeltje beginnen. ‘O ja, ik zie de PThU geboren worden, glimlachte de theoloog, de eigen ambtsopleiding, een zogenaamde universiteit. Zie ik daar in de verte niet een van alle andere wetenschappen geïsoleerde lesruimte?’

 

Kandidaats en doctoraal

De onderwijskundige stak van wal, hij herkende wel de nodige structuren, die de architect wellicht uit de weg zou moeten ruimen. De hoofdstructuur van het gebouw is duidelijk, niet alleen die duplex ordo, ook de indeling naar kandidaats (inclusief propedeuse) en doctoraal, resp, drie en twee jaar. De theoloog vulde aan: ‘Ja, er waren gangen naar afgescheiden ruimten. Ergens stond een bord ‘einde kandidaats’ en dan kon je afslaan naar doctoraal of kerkelijk, dat laatste als je dominee wilde worden. Maar ik herinner me, dat men het gebouw veel te groot ging vinden. Studentenaantallen liepen terug, het gebouw verdeeld over zes verschillende bijgebouwen was te veel van het goede. En de universiteiten vonden het te duur dat er bij elke faculteit bijvoorbeeld een full time hoogleraar antieke of oosterse godsdiensten was te vinden. Studenten hadden een OV-kaart en konden toch makkelijk van het ene bijgebouw naar het andere trekken om colleges te volgen? De synode greep in en ontruimde een deel van het gebouw. De architecte begreep nu waarom zo’n groot deel van het gebouw leeg stond, maar overal sporen van vroegere bewoning toonde. De theologieopleiding was als een nomade van het ene naar het andere bijgebouw getrokken en geleidelijk aan was het aantal bijgebouwen gereduceerd.

 

Tweefasenstructuur en BaMa

Maar, zei de onderwijskundige, in 1982 ging het veranderen: ‘Toen kwam de tweefasenstructuur: een jaar propedeuse en drie jaar doctoraal. Een vierjarige opleiding, met daarna aio’s, die voor een laag loontje mochten promoveren’. De onderwijskundige wees op de restanten van de ruimtelijke indeling van die tweefasenstructuur. De theoloog vroeg zich af ‘En waar zat dan de kerkelijke opleiding? Die kwam dus na dat doctoraal? Na die vier jaar?’ ‘Ik denk het wel, zei de onderwijskundige, ik zie daar nog een aparte ruimte waar wat van die kerkelijke leerstoelen staan. Het lijkt me nogal een marginale ruimte, een soort randverschijnsel.’

De architect zei, wijzend op enkele doorbraken en halve muren: ‘Als ik het goed zie, is daar ook weer een verbouwing overheen gegaan’. ‘Dat zou kunnen kloppen, zei de onderwijsexpert, die tweefasenstructuur was geen lang leven beschoren. In 2002 werd de bachelor-masterstructuur ingevoerd. Drie jaar bachelor en een jaar master. Daarna kon je je PhD doen. Nu denken veel mensen dat dat was vanwege de kwaliteit van het onderwijs, maar dat is schijn, die onderwijsmodellen zijn altijd bekostigingsmodellen. De overheid kon zo mooi de financiering terugdringen tot de bachelor, laat de universiteit zelf maar hun master verdienen met onderzoek. Ja, natuurlijk speelde ook de internationalisering mee, BaMa was het zogenaamde Angelsaksische model. Maar de Engelsen herkenden zich niet in dat model en haalden hun schouders op over die malle buitenlanders.’ Onze theoloog vulde aan dat hij een tijdje in Cambridge aan de universiteit had rondgelopen. ‘Als je daar je bachelor had behaald, kon je er automatisch op rekenen dat je je masterdiploma kreeg, als je maar twee jaar ingeschreven had gestaan en in toga op de diploma-uitreiking verscheen.’ De onderwijskundige glimlachte: ‘Ja, de bachelor als garantie voor kwaliteit! De bachelor als toetssteen! Daar moet alles in zitten, wil je een echte theoloog worden’

 

Managementuniversiteit

En hij wees nog eens op een fundamenteel iets om het onderwijsgebouw te begrijpen: de bekostiging. Aanvankelijk was er inputfinanciering. Veel geld en academische vrijheid, zeven full time leerstoelen antieke godsdiensten zonder enige afstudeerder, bij elke faculteit godgeleerdheid, in elk bijgebouw één. Echter, geleidelijk aan kwam er outputfinanciering. De universiteiten moesten prestaties leveren: geld verdienen met onderwijs en onderzoek. Studiepunten per vak, en elke studiepunt zoveel euro. En een puntenstelsel voor elke wetenschappelijke prestatie. Onze theoloog lachte: ‘Ik herinner me dat die godsdienstwetenschappers destijds al vonden dat ‘stukjes’ in In de waagschaal niet als wetenschappelijke output mochten gelden. Je kon er geen punten mee scoren en dus voor je leerstoel geen geld mee verdienen.’

De onderwijskundige beaamde deze ontwikkeling: ‘Het idee van de managementuniversiteit ontstond. Vakgroepen werden afgeschaft, er kwamen boekhoudkundige ‘units’ die hun eigen broek op moesten houden. Dat leidde tot het opheffen van faculteiten. Die werden omgedoopt tot opleidingen en verloren hun zelfstandigheid, want die opleidingen werden vervolgens weer samengevoegd in nieuwe, monsterlijk grote faculteiten.’ Onze theoloog herkende dat: ‘De faculteiten Godgeleerdheid verdwenen, het gedeelte godsdienstwetenschap werd onderdeel van een faculteit Geesteswetenschappen, Hebreeuws en Grieks onderdeel van Taal- en Letterkunde, enzovoort. Godgeleerdheid viel uiteen. Het gedeelte theologie, we zagen het al, verloor zijn academische status: ergens in een bijgebouwtje van dit pand mochten ze verder als een zelfstandig clubje, als een seminarie, als een ambtsopleiding.’

 

Mozaïek van kerkplekken

De architecte zuchtte. En nu moest zij dit alles herontwerpen tot een nieuwe ruimte voor een Theologische Universiteit? ‘Ja, zei de onderwijskundige, en dan moet je ook nog rekening houden met die bachelor-master-structuur, waarin de nodige niveauverschillen worden verdoezeld. Wie maakt er nog onderscheid tussen bachelor, bachelor of art, master en master of art.’ De theoloog trok zijn wenkbrauwen op. ‘Dat is ook herkenbaar in onze PKN. Ik zag een rapport waarin de kerk een mozaïek van kerkplekken heet en wordt gepleit voor de hbo’er als dominee, nou ja, pastor of zo. Benadrukt wordt de samenwerking tussen kerkelijk werker, pastor en dominee. Over dat samenwerken wordt gesproken in termen van structuur en cultuur. Allemaal oppervlakkig management. Inhoud komt niet aan de orde.’

Voor onze theoloog was het duidelijk: de kerkelijke opleiding was buitenspel gezet door de teloorgang van de duplex ordo, door al die managementachtige onderwijsinnovaties, door het afkalvende aantal theologiestudenten en gelovigen, door de inhoudsloze benadering van de kerk (een religieus cultuurtje was genoeg!), én door de opkomst van de praktische theologie en de godsdienst- en religiewetenschappen die met hun algemene en vergelijkende invalshoek het gras voor de voeten van de theologie wegmaaiden. Het PKN-rapport lezende was het verschil tussen kerkelijk werker, pastor en dominee: géén, een beetje óf degelijke kennis van de grondtalen. Maar zou dat laatste niet altijd het criterium moeten zijn, zo vroeg onze theoloog zich af? Of was de master alleen nog maar een beetje in je toga lopen te midden van al die verschillende bacheloropleidingen?

Bij onze architecte was intussen een lach op het gezicht verschenen. Ze voelde zich bevrijd: een herontwerp voor dit gebouw in termen van structuur en cultuur was voldoende; inhoud was te ingewikkeld en niet nodig. Ze had de uitdrukking ‘mozaïek van kerkplekken’ opgevangen. Een nietszeggend concept? Daar kon ze als architect dus wel wat mee om van dit labyrintische gebouw weer iets te maken. Dát zou de grondtaal worden van haar herontwerp, en daar was geen woord Hebreeuws, Grieks of Latijn bij!

 

Kees Doevendans

 

Literatuur:

Gerrit Immink, Theologie, Universiteit en Kerk, Tijdschrift voor Religie, recht en beleid, aflevering 3, 2015

Protestantse Kerk, Ruimte voor Woord en Geest, eindrapport ambtsvisie, juni 2024

 

In de Waagschaal, nr. 9, 14 september 2024