God als onze naaste

 

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)Over Dick de Jong

…als een mens die naast je is

Een theologische visie op zorg en zorgen

Dick de Jong reflecteert als theoloog, predikant en voormalig geestelijk verzorger in het

ziekenhuis op zijn werk. De samenwerking met anderen ‘die geleerd hebben goed te luisteren’

(1) leverde de vraag op naar het specifieke van de geestelijke verzorging en de rol van de

theologisch opgeleiden onder hen. De theologische bijdrage aan de zorg en de zorgethiek

vindt De Jong met name in het verdiepen van, en ontvankelijk maken voor, de wederkerigheid

in de zorgpraktijk en in het zorgzaam samenleven.

De werkwijze die De Jong hanteert in zijn proefschrift …als de mens die naast je is.

Theologisch denken over zorg en zorgen is zelf een voorbeeld van de zorgzame

wederkerigheid die hij op het oog heeft. Zorgvuldig redenerend en verzorgd formulerend

zoekt hij de dialoog tussen theologische- en zorgethiek. Dat belet hem niet om uit te gaan van

een stevige theologische basis voor ‘menslievende zorg’ (Annelies van Heijst). Halverwege

het boek vat hij dit als volgt samen:

“Anderen kunnen voor ons, wij kunnen voor anderen […] gestalte zijn van Gods
barmhartigheid zoals die in de komst, in leven en sterven van Jezus Christus gebleken

            is, en die in zijn opstanding en toekomst is beloofd (117).”

De zorgende God

Als mens ben je om te beginnen ontvanger van Gods zorg (140). De menslievende,

bevrijdende God van de Bijbel is een zorgende God, die in Jezus onze naaste is geworden.

Dat is de primaire, basale ontmoeting op grond waarvan mensen elkaar ontmoeten en voor

elkaar zorgen. God is het eigenlijke Subject van onze zorg. Met het poneren hiervan volgt De

Jong de openbaringstheologie van Karl Barth, met de overtuiging dat je jezelf zo niet

afschermt voor andere perspectieven en bronnen in de zorgethiek, maar het nadenken over

zorg juist gemeenschappelijke grond biedt (124). Het bijbelse verhaal van de zorgende God is

een inspiratiebron voor de zorgende mens (136). En Barths radicaal theologisch-ethische

invalshoek vormt een uitdaging om in al je onvolkomenheid verrassende ontmoetingen (123)

aan te gaan, waarin van positie gewisseld kan worden tussen zorg geven en zorg ontvangen

(139).

Zorgethische reflectie als achtergrond van theologische reflectie

De Jong begint met het nagaan van inzichten uit de zorgethiek en noteert de theologische

vragen die daarbij opkomen. Waar wordt gesteld dat de zorgdrager niet alleen afstemt op de

ander maar ook op zichzelf, komt de vraag op of ook God zichzelf laat kennen in zijn zorgen

voor mensen (39). Een andere ook theologische vraag die de zorgethiek oproept, is hoe liefde

en recht zich tot elkaar verhouden (42). Verder: kan menselijke zorg of het gebrek daaraan

gemeten worden aan Gods zorg (44)? En kan de presentiebeoefenaar vergeleken worden met

God in zijn schepping of in zijn verlossing, met Christus of met de Geest? Daarnaast komt

vanuit de zorgethiek de theologische vraag naar het lijden op (49), naar verantwoordelijkheid

en roeping, naar zelfopoffering (50) en naar ‘assymmetische reciprociteit’ (55).
Vanuit de bijbels-theologische exercities die op deze verkenningen volgen, komt De Jong op deze vragen terug. Eerst vanuit Barths analyse van de gelijkenis van de barmhartige

Samaritaan, en daarna vanuit De Jongs eigen bijbels-theologische reflectie, waarin hij met

name terugvalt op Miskottes Bijbels ABC en het werk van Breukelman en Ter Schegget.

De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan

Tegen de achtergrond van de zorgethiek zoekt De Jong naar een theologische visie op zorg en

zorgen vanuit Barths stelling ‘de naaste is gestalte van Gods barmhartigheid’. Dit doet hij

eerst door close reading van paragraaf 18 uit deel I/2 van Barths Kirchliche Dogmatik (1938).

Centraal daarin staat de naaste als ‘drager en vertegenwoordiger van Gods barmhartigheid’.

Dat is hier het ‘evangelie’ dat aan de ‘wet’ vooraf gaat (87). Barth signaleert aan de hand van Jezus’ verhaal drie omkeringen (88-93). De eerste omkering gebeurt wanneer Jezus de vraag ‘Wie is mijn naaste?’, in de zin van: ‘Wie moet ik liefhebben?’, omkeert in de vraag ‘Wie was de naaste van de hulpbehoevende reiziger?’ Hierdoor ontdek je je eigen afhankelijkheid van andermans liefde. Vervolgens geeft Jezus’ oproep ‘Doe jij net zo!’ een volgende omkeer: ‘wéés zelf naaste, breng troost en hulp’. Tenslotte verwijst deze oproep in een derde omkering naar de barmhartigheid van Jezus zelf, die om navolging vraagt. En omdat ook een medemens in nood een verwijzing is naar Christus, die onze zonde en ellende gedragen heeft, is die ‘geen opdracht maar een geschenk’; ‘ook die is voor ons een barmhartige naaste’ (91-92).

‘Het komt erop aan dat we ons door de naaste laten storen. […] Pas als je medemens
voor jou een probleem wordt, zie je je naaste, de drager van Gods barmhartigheid.
Alleen die herinnert je aan je eigen zondigheid en mislukking, je eigen
hulpbehoevendheid. En zo aan Jezus Christus die de zonde heeft gedragen, deelhad
aan onze ellende, en ons tot Gods kinderen heeft gemaakt’ (97-98).

Zo brengt De Jongs lezing van Barth je als medemens theologisch thuis.

Parallellen met de zorgethiek

Parallel met de kritische vragen die Jezus Christus ons als naaste stelt – ‘wie wordt er

veronachtzaamd, wie ontfermt zich, wat staat ons te doen?’ (125) – geeft de zorgethiek stem

aan wat en wie niet gehoord wordt. En naast de bezinning op machtsverhoudingen in de zorg

kan Gods bevrijdende initiatief in het bijbelse verhaal worden gezet. Waar de zorgethiek zich

verbindt met wie weinig zeggenschap hebben, wijst de theologie op God als ‘partijganger van

de armen’ (Ter Schegget). Waar in de zorgethiek vanwege de gezochte relationaliteit afstand

wordt genomen van een te individualistische deugdethiek, brengt de theologie de relatie God-

mens in. En in beide disciplines maken algemene principes plaats voor het concrete moment

van de ontmoeting. Zo maakt De Jong een eerste balans op van zijn bestudering van Barth

over de barmhartige Samaritaan. Hier maakt hij de lezer misschien nog wel het meest

deelgenoot van hoe een interdisciplinair gesprek over zorg en zorgen kan gaan (124-129).

Aan de zorgethiek van politicoloog Joan Tronto ontleent De Jong aspecten van zorg

die hij beschrijft als ‘transparanten van Gods omgang met ons mensen’ (140-153): zorg

hebben voor, zorgen voor, zorg bieden, zorgen ontvangen en samen zorgen (23). Anders dan

Tronto zet De Jong om de eerdergenoemde theologische redenen het ontvangen van zorg

voorop. Ontvankelijkheid is echter geen gegeven. Weigering of mijding van de nodige zorg

vraagt om blijvende uitnodiging en uitdaging. Dat onvermoeibare zoeken naar de aanvaarding

van de geboden zorg vinden we in de bijbel terug van Godswege. Hetzelfde geldt voor de

opmerkzaamheid, de verantwoordelijkheid, de competentie en de coöperativiteit die nodig

zijn om zorg te hebben en te bieden.

Theologische bijdrage aan de zorgethiek

Ook waar De Jong in het slothoofdstuk ‘elementen voor een theologische visie op zorg en

zorgen’ inbrengt in het zorg-ethische debat, begint hij dicht bij huis, met een tafelgebed van

Huub Oosterhuis. Aan de laatste zin van dit gebed heeft hij de titel van zijn proefschrift

ontleend: …als de mens die naast je is. Het komt er nu op aan hoe de in Christus verborgen,

uit de bijbel en bij Barth opgedolven schatten van wijsheid en kennis (Kol. 2:2-3) kunnen

‘bijdragen aan een theologische visie op zorg en zorgen tegen de achtergrond van de

zorgethiek’. Onder de noemers van acceptatie, participatie, interactie en inspiratie biedt de Jong hier handreikingen voor mensen in zorgrelaties en gestalten van zorg in de maatschappij die een theologische verbreding verdienen. Hierbij denk ik aan scheppingstheologische (43-44;164-166) en pneumatologische (101-103) motivaties waar de Jong zelf minder heil in ziet.

Zijn barthiaans en ‘amsterdams’ gekleurde bijbels-theologische beschouwingen werken voor

de hiermee vertrouwde lezer hartverwarmend, overtuigend en inspirerend, maar laten qua

theologisch brongebied wel een zekere eenkennigheid zien. De vraag die ik door mijn eigen

verwantschap hiermee niet goed kan beantwoorden, is of De Jong er zo wel voldoende in

slaagt om, vanuit de principiële erkenning van pluriformiteit in de lijn van Gerrit de Kruijf

(13;179), de gemeenschappelijke grond te vinden die hij zoekt in het gesprek tussen

uiteenlopende levensbeschouwelijke perspectieven.

De bijdrage van deze studie wordt zoals gezegd gezocht in de betekenis van Barths

stelling ‘de naaste is gestalte van Gods barmhartigheid’. De Jongs beantwoording van de

onderzoeksvraag loopt hierop uit:

‘Wie zorg biedt en wie zorg ontvangt zijn elkaars ander. Zij kunnen elkaar als
geschenk ervaren, een geschenk van de God die in Jezus Christus deelheeft aan ons

             mens-zijn. Omdat zijn aanwezigheid geen gegeven is maar wel verwacht mag

             worden, is een open levenshouding die in iedere ontmoeting op genade hoopt,
mogelijk (182).’

Bestaat deze visie op zorg en zorgen niet ook los van het ‘beseffen dat er door God in

Jezus Christus voor ons is en wordt gezorgd’, waarmee De Jong zijn slotformulering begint

(vgl. 180)? Hetzelfde vroeg ik mij af bij dit soort zinnen met algemene reikwijdte (zie 76-77),

die hij noteerde bij het lezen van Barth: ‘Alleen al gaande ontdek je de weg’(89); ‘De naaste

is geen gegeven, maar een gebeurtenis’ (90); ‘Het komt erop aan dat we ons door de naaste

laten storen’ (97). De theologische bijdrage lijkt niet te zitten in deze zinnen zelf, die geen

zorgethicus onbekend zullen voorkomen, maar in het gesprek over hoe in de weerbarstige

praktijk zorgzame ontvankelijkheid in Godsnaam mógelijk is, en werkelijkheid wordt. De

Jongs antwoord daarop is dat een open, wederkerige levens- en werkhouding van ontvangen

En geven te allen tijde mogelijk is en blijft omdat in iedere ontmoeting Jezus Christus

Verwacht kan worden.

Gerben van Manen

Dick de Jong, …als de mens die naast je is. Theologisch denken over zorg en zorgen, Utrecht: Eburon, 2024.

In de Waagschaal, nr. 6, 8 juni 2024