De waarde van de kerk
N.a.v. Aarnoud van der Deijls De toekomst van de kerk
Kerk en klooster
Sinds het begin van mijn predikantschap verblijf ik ieder jaar een paar dagen als gast in een klooster. In de afgelopen dertig jaar zag ik daar de kloostergemeenschap halveren van vijftien naar acht broeders. De belangstelling voor de spiritualiteit van het klooster kende in diezelfde periode opvallend genoeg juist een groei. Het gastenverblijf is steeds goed bezet. Desondanks hebben de broeders moeten besluiten het van zondag- tot dinsdagmiddag gesloten te houden. Ze zijn eenvoudig met te weinig om zeven dagen per week gasten te ontvangen en van eten en een bed te voorzien. De dagelijkse vijf gebedsdiensten gaan echter altijd door. Die vormen dan ook het hart van het kloosterleven. Waar die wegvallen, houdt het klooster op te bestaan.
In de dertig jaar van zijn predikantschap zag Aarnoud van der Deijl in de kerk hetzelfde gebeuren als in het klooster. Het aantal kerkleden nam met vijftig procent af. De pogingen die werden ondernomen het tij te keren, hadden geen of slechts tijdelijk effect. Aanpassing van opvattingen aan de moderniteit (Kuiterts ‘alle spreken over boven komt van beneden’ en Hendriks’ ‘geloven in een God die niet bestaat’), het aantrekkelijker maken van kerkdiensten voor nieuwkomers, openstelling van het kerkgebouw, maatschappelijk actief worden als kerk: het heeft niet tot groei van het aantal leden geleid. Hoop dat dit de komende jaren zal veranderen heeft Van der Deijl niet. ‘Het is een illusie te denken dat de neergang van de kerk op wat voor manier dan ook te stuiten is’, schrijft hij (blz. 129). Zijn conclusie luidt: ‘De kerk is niet te redden. Punt’ (blz. 133).
Zeven domeinen van kerk-zijn
In navolging van de godsdienstwetenschapper Ninian Smart onderscheidt Van der Deijl zeven domeinen die in iedere godsdienst en levensbeschouwing een rol spelen: opvattingen, rituelen, verhalen, waarden, gemeenschap, beelden en ervaringen. In ieder van de domeinen beschrijft hij een plan waarmee gepoogd werd de kerk te redden. Hij koppelt daar persoonlijke herinneringen aan en geeft aan waarom het plan uiteindelijk niet werkte. Het is een boeiend overzicht van de ontwikkelingen in verschillende domeinen van de kerk in de afgelopen dertig jaar. Van der Deijl kan er van binnenuit over spreken. Niet alleen hadden verschillende plannen zijn instemming, maar hij ging er ook actief en creatief mee aan de slag. Geïnspireerd door Willow Creek organiseerde hij @homediensten, gericht op nieuwkomers. Omdat het in de kerk over concrete ervaringen van mensen moest gaan, ging hij werken met maandthema’s die met zulke ervaringen verband hielden. Hier is een predikant aan het woord die niet bij de pakken neer ging zitten, maar creatief en enthousiast experimenteerde met verschillende vormen van kerk-zijn. Wie zelf aan de gang wil met plannen om zijn gemeente te revitaliseren, vindt hier allerlei ideeën. Tegelijkertijd moet hij of zij niet de illusie hebben dat die veel effect zullen hebben. Sterker nog: Van der Deijl merkte dat veel plannen een ’trade-off’ (onbedoeld bij-effect) hadden: bijzondere diensten die nieuwkomers moesten aantrekken, trokken juist kerkleden bij gewone kerkdiensten weg. De opvatting dat God niet bestaat, werkte niet zozeer drempelverlagend (je kon naar de kerk zonder in Gods bestaan te geloven), maar haalde de urgentie van geloven in God weg. Na bespreking van een scala aan plannen en strategieën constateert Van der Deijl dat ze de kerk niet hebben kunnen redden. Dit is een harde en pijnlijke boodschap voor wie investeren in en de hoop hebben gevestigd op pioniersplekken, creatieve initiatieven en nieuwe experimentele vormen van kerk-zijn. Maar we zullen het verlies van de kerk moeten accepteren. Wat past is rouw. Want het doet pijn en verdriet dat de kerk verdwijnt. Echter, pas als we door de rouw heen gaan, komt er mogelijk zicht op een nieuw begin. Wat Van der Deijl schrijft is herkenbaar en ook overtuigend, vind ik.
In het mogelijk nieuwe begin dat Van der Deijl zelf voor zich ziet, kan ik minder meekomen. In de jaren dat hij aan pabo-studenten les gaf, merkte hij dat die zich op een nieuwe manier verhouden tot de kerk. Ze gingen niet (meer) naar de kerk, maar hadden wel waardering voor bepaalde aspecten van de kerk en de kerkelijke traditie. Je zou het kunnen vergelijken met mijn verblijf als gast in het klooster. Niet de totale overgave van de broeders, maar wel delen in de stilte en de spiritualiteit van het klooster. Van der Deijl breekt er een lans voor. ‘Waarom zou je [van kerk en christendom, JdK] het hele pakket moeten afnemen? Zou je ook zoiets kunnen honoreren en vormgeven als partiële betrokkenheid?’ (blz. 10) Ik kom daarop terug bij de bespreking van het tweede hoofddeel van het boek.
Redden we het zonder de kerk?
In het tweede hoofddeel vraagt Van der Deijl aan zeven ‘kritische vrienden’ wat ze zouden missen als de kerk en/of de christelijke cultuur verdwijnt. Genoemd worden: taal om ervaringen te duiden, rituelen en gemeenschap, verhalen, kunst en gebouwen en een plek voor ethische reflectie. We herkennen de eerdergenoemde domeinen. Bij ‘opvattingen’ plaatst Van der Deijl echter het kopje: ‘wat we niet gaan missen’. Hij komt daar later wel op terug en bekent dan zelfs dat ‘geloofsopvattingen de andere zes domeinen blijkbaar richting en zin [geven]: dit is waarom we het doen! Het lijkt soms wel alsof we die opvattingen kunnen missen als kiespijn, maar op een rare manier zijn ze toch onmisbaar’ (blz. 202). Als geloofsopvattingen inderdaad richting- en zingevend zijn voor een godsdienst, en dus ook voor de kerk, dan plaatst dat de partiële betrokkenheid waaraan Van der Deijl eerder alle ruimte wilde geven in een ander licht. Wel de rituelen en waarden, maar niet de opvattingen van de kerk is dan problematischer dan hij denkt.
Onder ‘opvattingen’ bespreekt hij allerlei voorstellingen als het hiernamaals en opvattingen over homoseksualiteit en seksualiteit. De belangrijkste en dragende opvatting laat hij opvallend genoeg achterwege. Dat is het geloof in God. Al het hoe en wat van de kerk komt daar uit voort, lijkt mij. Zoals het klooster wel zonder gastenverblijf kan, maar niet zonder gebedsdiensten, zo houdt de kerk op kerk te zijn zonder geloof in God. Stefan Sanders, een herintreder, en een van de mensen die door Van der Deijl gevraagd is wat hem bij de kerk brengt, zegt terecht: ‘Als je van God niet wilt weten, is al het andere dat de domeinen te bieden hebben, beter bij anderen te verkrijgen’ (blz. 224). Aan het eind van het boek zegt Van der Deijl iets dergelijks. Hij spreekt daar over toewijding. ‘Geloven is ten diepste je aan iets of iemand (liever iemand) toewijden, aan God, aan een visioen, aan een manier van leven, aan een mens. Hopelessly devoted to you’ (blz. 240). Ik ben het daar van harte mee eens, maar zou de devotie aan God niet gelijk willen stellen aan de toewijding aan een visioen, een manier van leven of een mens. De toewijding aan God is de vooronderstelling en basis van die laatste, zou ik zeggen. Godsdienstfilosoof Vincent Brümmer noemde ‘God’ de ‘stilzwijgende vooronderstelling’ van het christelijk taalspel. Van der Deijl lijkt open te willen houden aan wie of wat iemand zich toewijdt. Dan wordt niet God, maar toewijding als zodanig het belangrijkste. Natuurlijk kunnen mensen tal van redenen hebben om bij de kerk te horen en in de kerk mee te doen. Gelukkig maar en van harte welkom! Maar het hart van geloven heeft te maken met toewijding aan God. Als er geen mensen (meer) zijn die die toewijding kennen, heeft de kerk vast nog allerlei waardevolle functies, maar is niet langer een kerk. Dan houdt het inderdaad op.
What’s in it for me?
Toewijding staat haaks op behoeftenvervulling. Bij behoeftevervulling vraag je: ‘wat zit er voor mij in, wat levert het mij op?’ De kerk is te veel meegegaan in marktdenken, zegt Van der Deijl terecht. We zijn gemeenteleden gaan zien als consument, het geloof als een product en onszelf als producent. ‘Maar we hebben als kerk niets te verkopen’ (blz. 230). Het Duitse onderscheid tussen ‘Werte’ en ‘Würde’ is hier verhelderend, lijkt mij. ‘Werte’ is wat ergens goed voor is. ‘Würde’ is wat intrinsiek goed is. In de kerk gaat het uiteindelijk om zaken die geen ‘Werte’, maar een ‘Würde’ vertegenwoordigen: God, mens, geloof, hoop en liefde. Wie die als ‘Werte’ beschouwt, maakt ze functioneel: ze moeten dan ergens goed voor zijn. Maar God is om zo te zeggen ‘nergens goed voor’. Hij is de goedheid zelve. Je gelooft niet om iets van Hem te krijgen, maar om wie Hij is. Zoals de liefde voor je geliefde zich ten diepste niet richt op iets van hem of haar, maar op hem of haar zelf. Van der Deijl ziet als mogelijke toekomstvisie voor de kerk een kleine, toegewijde kern, die een grote groep vrienden, geïnteresseerden en passanten kan accommoderen naar lichaam, geest en ziel (blz. 233). De kerk als klooster. Ik val hem daarin bij. Met de kanttekening dat het hart van de kerk gevormd wordt door wie zich toewijden aan God. Openheid naar anderen is vanuit die toewijding geboden. De toewijding zelf is voor de kerk echter geen keuzemenu, maar heeft exclusief betrekking op God. Van de toewijding een keuzemenu maken, vind ik juist een knieval voor marktdenken.
Jilles de Klerk
Aarnoud van der Deijl, De toekomst van de kerk. Essay vol rouw en hoop. Middelburg, 2023
Streamers:
Hier is een predikant aan het woord die niet bij de pakken neer ging zitten, maar creatief en enthousiast experimenteerde met verschillende vormen van kerk-zijn.
We zullen het verlies van de kerk moeten accepteren. Wat past is rouw.
Zoals het klooster wel zonder gastenverblijf kan, maar niet zonder gebedsdiensten, zo houdt de kerk op kerk te zijn zonder geloof in God.
In de waagschaal, nr. 3, 2 maart 2024