Geen excuus voor slavernijverleden

 

Als God uit de Westerse cultuur wordt uitgebannen, vertrekt Hij niet met lege handen. Zoals de ontredderde Egyptenaren Israël nog allerlei geschenken meegaven als het volk maar uit Egypte wegtrok, zo lijkt God ook enkele handen vol grafgeschenken van ons te hebben meegekregen. Dit keer geen goud of zilver, maar wel des te meer geestelijke schatten: inzichten, begrippen en hele taalvelden die steeds meer uit ons spreken en daarmee uit de werkelijkheid verdwijnen.

Een van die schatten is het begrip ‘schuld’. Een cruciaal woord dat eeuwenlang bepalend is geweest in de morele ervaring. Tegelijk lijkt het een woord dat we vandaag de dag nog maar moeilijk over de lippen krijgen. Dat bleek ook bij de excuses voor het slavernijverleden. Premier Rutte heeft namens de Nederlandse staat excuses aangeboden, maar beleed hij ook schuld? Het woord ‘schuld’ komt in zijn toespraak welgeteld één keer voor, en bovendien in ontkennende zin: ‘Het klopt dat niemand die nu leeft persoonlijk schuld draagt voor de slavernij.’ Weliswaar wordt deze zin gevolgd door een bevestigende: ‘Maar het klopt ook dat de Nederlandse Staat in al zijn historische verschijningsvormen verantwoordelijkheid draagt voor het grote leed dat tot slaaf gemaakten en hun nazaten is aangedaan.’ Maar in deze zin is ‘schuld’ dus vervangen door het meer neutrale ‘verantwoordelijkheid’.

Waar is de schuld gebleven? Is excuses aanbieden hetzelfde als schuld belijden? Die vragen zouden ook buiten de casus van het nationaal slavernijverleden wel eens vaker aan de orde kunnen zijn dan gedacht (zeker ook in pastorale situaties!).

Verdwijning van schuld

Toen Julien Offray De Lamettrie, in de voetsporen van Spinoza, in de achttiende eeuw met het begrip schuld wilde afrekenen kwam hij nog te vroeg. Zijn tijdgenoten waren niet toe aan de oproep om ‘niet langer met onszelf in oorlog te zijn’, zoals hij schreef in Het geluk, en evenmin aan zijn visie op genade: ‘De meest wezenlijke genade bestaat naar mijn mening in het vrijwaren van de mens van schuldgevoelens’. Een ruime eeuw later kreeg Friedrich Nietzsche met zijn kruistocht tegen de schuld al heel wat meer voet aan de grond. ‘Uit de onophoudelijke neergang van het geloof in de christelijke God mogen we concluderen dat ook het menselijk schuldgevoel steeds verder aan het afnemen is’, schrijft hij tevreden in Zur Genealogie der Moral (II, 20). Waarschijnlijk zal de volledige doorbraak van het atheïsme de volkomen verdwijning van de schuld betekenen. Voorbij goed en kwaad is de mens dan eindelijk vrij. ‘Atheïsme en een soort tweede onschuld gaan samen op.’

Nog weer honderd jaar later concludeert de Poolse filosoof Leszek Kołakowski dat het proces zo ongeveer is voltooid. Een lang ironisch citaat uit het onvoltooid essay dat in zijn nalatenschap werd aangetroffen (Jezus. Een apologetisch en sceptisch essay, waarschijnlijk te situeren in de jaren tachtig): ‘De grote bevrijding, dat is nu juist de bevrijding van de zonde, van het gevoel van schuld, dus van de persoonlijke verantwoordelijkheid. Als ik me inbeeld dat ik zonden heb begaan, dan hoef ik alleen maar een psychoanalyticus te consulteren en hij zal me van mijn waanvoorstellingen genezen. Als ik gezond van geest ben, dan zie ik heel duidelijk dat het “de maatschappij” is ofwel “het systeem” (wat dat ook moge betekenen), dat voor alles verantwoordelijk is en dat de bron is van alles wat ik als slecht, dat wil zeggen als onbevredigend ervaar. Dat het kwaad in mij, in jou, in hem of haar zou zitten, lijkt zo een nogal verfoeilijke en infantiele gedachte te zijn. Laten we serieus blijven: wij zijn allemaal het slachtoffer van dat monster genaamd “maatschappij” en er is niemand van ons die ook maar in het geringste bijdraagt aan wat dit monster doet. Laten we eerlijk zijn: onze alledaagse filosofie is de filosofie van de totale onschuld van het individu, de weigering van de persoonlijke verantwoordelijkheid, de ontkenning van het kwaad, van de zonde, en uiteindelijk de ontkenning van de mens vanuit het vergeten van Jezus.’

De laatste zin is fascinerend, maar Kołakowski constateert de teloorgang van de schuld toch vooral als filosoof: beschouwend en zonder zelf positie in te nemen. Maar waar Nietzsche nog min of meer romantisch hoopte op een ‘tweede onschuld’, is Kołakowski intussen somber: de Europese cultuur is dusdanig diep verweven met het cruciale vermogen om ons schuldig te voelen, dat het verdwijnen ervan volgens hem zal leiden tot niets minder dan een culturele ineenstorting.

Opkomst van excuses

Maar verdwijnt de schuld wel echt? Zien we niet juist op allerlei manieren nieuwe vormen van schuldbesef? Zodanig zelfs dat men in het publieke domein ongenadig gecanceld kan worden als men dit schuldbesef niet in voldoende mate lijkt te bezitten? Wie vandaag de dag nog ongegeneerd over ‘zwarte piet’ of ‘slaven’ durft te spreken, wie geen last heeft van ‘vliegschaamte’, ‘vleesschaamte’ of ‘autoschaamte’, lijkt zichzelf toch echt stevig buiten de orde te plaatsen en is niet woke. Tot frustratie overigens van nieuw rechts, dat met politieke incorrectheid de oprukkende plicht-tot-schuldgevoel een halt probeert toe te roepen.

Maar wat heeft het te zeggen dat schuld vandaag de dag, als de schijn niet bedriegt, nauwelijks meer beleden wordt in de vorm van een bede om vergeving, maar vrijwel steeds met het aanbieden van excuses? Excuses zijn van oudsher juist zo ongeveer het tegenovergestelde van een schuldbelijdenis: een ver-ont-schuldiging. Wie excuses aanbiedt spreekt weliswaar uit dat men het eigen gedrag betreurt en dat het hem of haar spijt wat er is gebeurd. Maar tegelijk is de boodschap dat het betreffende gedrag niet als intentioneel handelen opgevat hoeft te worden. ‘Sorry, ik deed het niet expres’ (in het Deens: undskyld!). Het ging per ongeluk, er waren bepaalde externe, fysieke oorzaken (dwang, noodzaak, zwaartekracht) of interne, mentale oorzaken (onkunde, onwetendheid, pathologische aandoeningen) voor het gedrag in kwestie. Men is wel auteur van het gedrag en in die zin causaal schuldig, maar men is niet als persoon verantwoordelijk voor handelen en in die zin niet moreel schuldig. Het was niet ‘persoonlijk’ bedoeld, als minachting van de persoonlijke waardigheid van het slachtoffer.

Voordeel van deze terminologie is dat we het slachtoffer daarmee vrijwaren van de last minderwaardig behandeld te zijn. Precies dat is wat slachtoffers vaak ervaren als het meest kwetsend en pijnlijk. Wanneer een dader zich excuseert, blijkt dat we het betreffende kwetsende gedrag gelukkig niet persoonlijk hoeven op te vatten. Het slachtoffer is vooral slachtoffer geweest van de omstandigheden en was op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. Dat is erg genoeg en valt zeker te betreuren, maar het is minder erg dan van persoon tot persoon als minderwaardig behandeld te worden. Nadeel is dat met excuses juist de spits van werkelijke, persoonlijke schuld buiten beeld blijft. Wanneer echt sprake is geweest van minachting van de waardigheid van het slachtoffer, willens en wetens, volstaan excuses niet. Dan moet niet alleen causale, maar ook morele schuld beleden worden – en vergeving gevraagd.

Excuses bewegen zich in de sfeer van oorzakelijkheid en verklaring. Ons gedrag leek in eerste instantie onbegrijpelijk en daarom moreel verwerpelijk. Maar bij nader inzien is er een verklaring. Schuld en vergeving bewegen zich echter in de sfeer van het onverklaarbare, het irrationele en onlogische; datgene wat niet goed te praten is en waar geen excuus voor is. De enige verklaring is moreel: simpelweg een gebrek aan de verschuldigde hoogachting.

Bij zulke schuld past slechts schuldbelijdenis en een bede om vergeving: ‘Ik heb jou geminacht. Nu zie ik hoe verkeerd dat was en acht ik je weer hoog. Wil je mij vergeven?’ Als dit wordt geaccepteerd zegt de ander: ‘Ik zie dat je afstand neemt van je gedrag en mij weer respecteert. Daarom kan ik jou los zien van je daden en reken ik het je niet aan.’ Vergeving wordt geschonken, als vrije daad.

Excuses accepteren is opnieuw iets anders: ‘Ja, jij hebt dit gedaan, maar ik snap dat je me niet hebt geminacht. Er waren redenen en omstandigheden die jouw gedrag weliswaar niet rechtvaardigen, maar wel verklaren. Ik ben blij dat het niet persoonlijk bedoeld was.’ Excuses afwijzen betekent dat men de verklaring van het gedrag in termen van omstandigheden niet accepteert, omdat men vermoedt dat er wel degelijk morele schuld aan het handelen ten grondslag heeft gelegen.

De sfeer van het onverklaarbare lijkt steeds kleiner te worden, zoals de gebruikte terminologie verraadt. Steeds meer gelden de axioma’s dat ‘alles weten is alles verontschuldigen’ en ‘alles weten is het goede willen’, zoals het commentaar van In de Waagschaal 52/2 aanwijst. Onderliggende aanname is dat menselijk gedrag restloos verklaarbaar is en herleidbaar tot factoren. Oftewel: dat de mens niet meer werkelijk persoon is, maar een product van omstandigheden. Met de schuld verdwijnt ook de personaliteit, als grafgift bij de dood van God.

Verwarrend

Toch is een besef van morele schuld evident aanwezig in de excuses van premier Rutte. ‘Eeuwenlang zijn in naam van de Nederlandse staat mensen tot handelswaar gemaakt, uitgebuit en mishandeld. Eeuwenlang is onder Nederlands staatsgezag de menselijke waardigheid met voeten getreden op de meest afschuwelijke manier.’ Dat is een volmondige erkenning van een gebrek aan verschuldigde hoogachting. Van Nietzsches ‘tweede onschuld’ lijkt in elk geval voorlopig nog geen sprake te zijn. Weliswaar is het woord ‘schuld’ uit het vocabulaire verdwenen, maar de zaak van erkenning van moreel falen is wel degelijk aanwezig. Daarmee is een ineenstorting van de Westerse cultuur wellicht ook verder weg dan Kołakowski vreest. We zijn als natie kennelijk nog in staat om verschil te maken tussen goed en kwaad en het kwaad onszelf toe te rekenen.

Maar verwarrend is wel dat er vervolgens geen schuldbelijdenis op volgt, maar slechts: ‘Daarvoor bied ik namens de Nederlandse regering excuses aan.’ Strikt genomen is dit onmogelijk. Juist voor datgene waar geen excuus voor is – is geen excuus. De opkomst van de ‘excuses’, tot in een cruciale tekst als die van premier Rutte aan toe, is een niet te onderschatten teken aan de wand. Zolang woke niet doorstoot naar werkelijke schuldbelijdenis zal nieuw rechts zich tegen de excuuscultuur blijven verzetten, verlangend naar een bestaan voorbij goed en kwaad. Dat is echter een bestaan dat volgens Noordmans alleen te vinden is in de genadige verkiezing van de levende God (zie onder andere ‘Moraal en evangelie’ in Zondaar en bedelaar).

Het is te hopen dat de Nederlandse staat er in de aanloop naar 1 juli 2023 in slaagt om haar handelen op de juiste noemer te brengen. Wellicht met hulp van de kerken?

Cees-Jan Smits

Dr. N.C. Smits is predikant (CGK) in Papendrecht.

 

In de Waagschaal, jaargang 52, nummer 4, 1 april 2023