Het geschenk aan de wereld – Larry Siedentop over christendom en secularisme
Bouder kun je je het nauwelijks voorstellen. De Brits-Amerikaanse politicoloog Larry Siedentop (1936) is vrijwel aan het eind gekomen van zijn opmerkelijke studie De uitvinding van het individu, wanneer hij concludeert: ‘Het secularisme is het geschenk van het christendom aan de wereld.’ Een vergiftigd geschenk dan toch, zal menige christen daarbij verzuchten. Eén waarover de schenker alleen maar spijt kan hebben, en dat door de ontvanger, resoluut anti-godsdienstig als de dominante cultuur intussen geworden is, slechts in ironische dank kan worden aanvaard. Want als de wereld het secularisme aan het christendom dankt, moet deze godsdienst er wel een héél radicaal zelfopofferingsideaal op na houden.
De inzet van Siedentops boek
Daarmee doet men echter onrecht aan de vierhonderd bladzijden die aan deze conclusie voorafgaan. En aan de inzet van het boek zelf. Want Siedentop, die naam maakte met studies over het 19de-eeuwse Franse liberalisme en een biografie van Alexis de Tocqueville, is het blijkens de ondertitel van het boek – De oorsprong van het westerse liberalisme – niet in de eerste plaats om de geschiedenis van het christendom te doen. Nu de westerse wereld overwegend liberaal geworden is, blijkt het er slecht voor te staan met het inzicht in haar eigen ideeënhistorie, zo constateert hij. Steevast zoekt het liberale denken zijn oorsprong in de Renaissance, die korte metten zou hebben gemaakt met de van christendom doordesemde Middeleeuwen en daarom teruggreep op de Oudheid. En vervolgens zou ze zich definitief hebben afgekeerd van de religie, toen deze zich in een hardnekkige en bloedige broederstrijd geworpen had, waarin zij haar eigen liefdesboodschap verloochende.
Daarom afficieerde de moderne tijd zich als de tegenpool daarvan: lichtende rede tegenover duistere achterlijkheid, vrijheid tegenover de kneveling van de traditie, individualiteit tegenover een knellend gemeenschapsdenken. Wie de afgelopen tien, twintig jaar in Nederland het reilen en zeilen van de rechts- en links-liberale partijen gevolgd heeft, zal dat bekend voorkomen.
Maar, zo betoogt Siedentop, daaruit spreekt een schrijnend onbegrip van de geschiedenis en dus de diepste grondslagen van het liberalisme. Tussen liberaal secularisme en christendom bestaat de facto wel een tegenstelling, maar deze gaat eerder terug op een historische tragedie dan op inhoudelijke onverenigbaarheid. Een serieus onderzoek naar het ontstaan van het liberale wereldbeeld moet zich opnieuw met het christendom weten te verstaan: niet als antagonist maar als inspiratiebron en schenker van de seculiere waarden zonder welke óók het christelijk geloof vandaag de dag niet zou kunnen functioneren.
Want hoe vervaarlijk de term ‘secularisme’ ook klinken mag, Siedentop gebruikt hem niet als synoniem voor de ‘atheïstische manifesten’ die het Nederlandse publieke debat de afgelopen decennia hebben opgeschud. Secularisme bestaat voor hem in de eerste plaats in de vaststelling dat de mens een vrij individu is, dat het persoonlijk geweten op zijn levensweg de doorslag geeft en dat het maatschappelijke en politieke leven niet onder het dictaat van de godsdienst staat. Al deze moderne verworvenheden, zo tracht hij aan te tonen, werden in beginsel al uitgewerkt in het denken van de vroege kerk en de middeleeuwen. Zonder het Paulijnse getuigenis dat ieder mens voor Christus gelijk is, had de Europese cultuur de persoon nooit kunnen losweken uit de banden van familie, clan en horigheid. Zonder Augustinus was de dubbelzinnige maar doorslaggevende rol van de wil lang niet zo scherp onderkend. En zonder de middeleeuwse investituurstrijd en de controverse rond de opperheerschappij van paus óf keizer was er ook nooit een scheiding tussen kerk en staat gekomen. Al die beginselen kwamen pas in de moderniteit tot wasdom, maar – aldus Siedentop – ze lagen in de kiem al klaar toen de Renaissance nog moest aanbreken.
Moderniteit, middeleeuwen en oudheid
De uitvinding van het individu vormt daarmee een nuttige aanvulling op het werk van de Canadese filosoof Charles Taylor, die in Bronnen van het zelf en vooral Een seculiere tijd de betekenis van Paulus en Augustinus voor de ontwikkeling van de moderniteit wel onderkent, maar de huidige ‘seculiere tijd’ toch voornamelijk contrasteert met de voorafgaande middeleeuwen. Doordat Siedentop de middeleeuwen en christelijke oudheid op zijn beurt contrasteert met de heidense antieke wereld, weet hij scherper het revolutionaire potentieel daarvan naar voren te halen.
Daartoe moet hij het beeld van de oudheid losmaken uit het idealisme van de Renaissance, dat op grond van het humanisme van de antieke kunst in die periode een even humanistische cultuur veronderstelde. Niets is minder het geval, aldus Siedentop. Vrije individuen waren in de oudheid hoogstens de familievaders – en zelfs zij waren met handen en voeten gebonden aan de traditie en hun eigen sociale rol. Ogenschijnlijk ‘modern’, was de antieke samenleving door en door sacraal – en het was precies tegen déze achtergrond dat het christendom een radicale omwenteling teweeg bracht.
Voor zijn opmerkelijke schets van de Grieks-Romeinse oudheid beroept Siedentop zich op de 19de-eeuwse Franse historicus Fustel de Coulanges, en hoe intrigerend dat ook is, je zou graag weten wat hedendaagse geschiedschrijvers daar intussen van vonden. Primaire bronnen presenteert Siedentop vrijwel steeds via secundaire literatuur die hij uitvoerig citeert, en ook al zijn dat klinkende namen (Peter Brown, Harold Berman), in historische stevigheid kan hij daardoor niet met Taylor wedijveren.
Dat maakt de stelling van zijn boek niet minder intrigerend. Want inderdaad. in veel opzichten tekent de liberale moderniteit zich al in de oude en middeleeuwse discussies af. Of zij zich daarom ook moesten ontwikkelen tot de samenleving zoals wij die nu kennen is een andere vraag. Aan het begin van zijn boek waarschuwt Siedentop voor whig history, die in het verleden slechts een aanloop wil zien naar een even onvermijdelijk als superieur heden. Ook hij kan die indruk in zijn studie desondanks niet helemaal wegnemen: misschien onvermijdelijk in een boek dat vanuit het heden terugvraagt naar ‘de oorsprong van het westerse liberalisme’, waarin het eindpunt tegelijk het startpunt is.
Dat de oude en middeleeuwse kerk weliswaar de (soms vage) grondslagen legde voor het moderne secularisme maar dat zeker niet beoogde, moet ook Siedentop toegeven. Het was er eerder een ‘buitenechtelijk’ dan een ‘wettig’ kind van – al lijkt Siedentop het alsnog te willen ‘wettigen’. Veel minder legitiem acht hij het scherpe antagonisme van de moderniteit tegen de religie als zodanig, waarvan hij de oorzaak vooral zoekt in het onvermogen van de 15de-eeuwse kerk grondig komaf te maken met al haar misstanden – met de reformatie als gevolg. De daaropvolgende verharding van en strijd tussen de christelijke denominaties voltooiden het diskrediet van het christendom en mondden uit in de 18de-eeuwse godsdienstvijandigheid die de Europese cultuur is blijven tekenen.
Strijd tussen geloof en weten
Heel anders ging het in de Verenigde Staten, zo constateert Siedentop. Daar stond geen verkrampte clerus tegenover even verkrampte revolutionairen en de verhouding tussen staat en godsdienst heeft er dan ook veel meer speelruimte behouden. Dat is vaker opgemerkt, en ook Siedentop moet toegeven dat het extremisme van de religious right deze liberaliteit momenteel nogal in het gedrang brengt. Belangrijker is echter zijn vaststelling dat er tussen modern secularisme en christendom geen tegenstelling hoeft te bestaan, al is er in Europa – en óók in Amerika – inmiddels wel degelijk een principiële strijd tussen ‘geloof’ en ‘weten’ uitgebroken.
Ook die strijd, waarin een wetenschappelijk wereldbeeld scherp tegenover een religieuze visie staat, is tot op grote hoogte te verklaren vanuit het materiaal dat Siedentop aandraagt, al stipt hij het slechts terloops aan. Het nominalisme dat in de middeleeuwse filosofie de scholastiek afloste, maakte de natuurlijke werkelijkheid los van de geestelijke realiteit en daardoor werd de natuurwetenschap mogelijk zoals wij haar kennen. Inmiddels is die tot het allesverklarende frame van de hele leefwereld is geworden. Maar was dat een onvermijdelijke ontwikkeling, of was ook zij het gevolg van een historische en dus contingente tragedie: een vergissing die vermeden had kunnen worden. En zo ja, hoe dan?
Op die vraag geeft Siedentop geen antwoord – en dat lijkt me ook onmogelijk zolang men blijft verkeren in de sfeer van ideeën en bewustzijn waarover zijn boek nu eenmaal gaat. Godsdienst is echter méér dan dat. Het is ook, en misschien wel in de eerste plaats, een gebeuren, een handeling – en daarmee is het een geïncarneerde werkelijkheid waarin het denken wel een plaats heeft maar niet álles is. Het is deze lichamelijkheid die men allereerst terugvindt in het oer-religieuze ritueel waarvan de moderniteit (in de gestalte van het protestantisme) grotendeels afscheid heeft genomen.
Maar wie godsdienst tot iets louter ‘ideëels’ maakt, zal aan de confrontatie met de ideeën van de wetenschap niet ontkomen – en op termijn het onderspit delven. Als godsdienst óók in de moderniteit een toekomst heeft, dan is dat in de lichamelijke vorm die nog in het katholicisme bewaard is gebleven en die in het protestantisme terug lijkt te keren in het succesvolle opwekkingschristendom dat het niet alleen bij het Woord wil houden.
Die vaststelling gaat het kader van Siedentops boek te buiten, maar ze wordt er wel door opgeroepen. Ook daarom is het een inspirerende studie, niet vlekkeloos en niet zonder twijfelachtige speculaties, maar wel betekenisvol voor het begrip van christendom, liberalisme en hun mogelijke moderne coëxistentie.
Ger Groot
Dr. Ger Groot is auteur en filosoof.
Larry Siedentop, De uitvinding van het individu. Vert. Karl van Klaveren en Indra Nathoe. Uitg. Ten Have, Utrecht, 2022, 477 blz., € 39,99. Oorspronkelijk: Inventing the Individual, 2014.
In de Waagschaal, jaargang 52, nummer 4, 1 april 2023