Een inspirerende ruïne – De ‘Pastorale Sociologie’ van Willem Banning
De Provinciale Statenverkiezingen beloven een overwinning te worden voor de BoerBurgerBeweging (BBB). Het succes van de BBB drijft op de boerenacties, maar de partij zou lang zo succesvol niet zijn als ze niet ook een andere snaar wist te raken: de onvrede van Nederland buiten de Randstad, waardoor mensen zich identificeren met ‘de boeren’. Vorig jaar lieten René Cuperus en Josse de Voogd in hun ‘Atlas van Afgehaakt Nederland’ zien hoezeer sociale groepen – die niet toevallig voor een flink deel buiten de Randstad wonen – achter blijven op het gebied van opleiding, inkomen en gezondheid. Uit de verhoren van de parlementaire enquête over de aardgaswinningen bleek dat Groningen als een wingewest behandeld is: ondanks alle waarschuwingen ging de aardgaswinning door.
In dit artikel sta ik stil bij een moment dat de Nederlandse Hervormde Kerk uitdrukkelijk aandacht had voor de diversiteit van de Nederlandse samenleving. In de periode 1953-1962 verscheen de reeks Pastorale Sociologie onder redactie van de theoloog en socioloog Willem Banning (1888-1971). In zeven omvangrijke delen poogde hij om een sociologische kaart van Nederland te schrijven die speciaal geschikt was voor kerkelijk gebruik. Banning had daarbij veel aandacht voor de diversiteit van Nederland. De kerk zou die diversiteit moeten kennen en daar op moeten inspelen. ‘Het dagelijks leven van dit volk voltrekt zich in de verschillende delen van het land op geheel verschillende wijze en is onderhevig aan zeer uiteenlopende invloeden: het is anders op sinds eeuwen betrekkelijk afgesloten eilanden dan in een moderne industriestreek, anders op de zware Groningse klei dan in Twente en de Graafschap, anders in de steden dan op het land’.
De reeks Pastorale Sociologie was pionierswerk. Nooit eerder was er vanuit de Nederlands Hervormde kerk een poging gedaan om het land, de omgeving, de bevolking waarin zij kerk was systematisch te beschrijven. De reeks was onderdeel van de nieuwe missionaire gerichtheid van de Nederlands Hervormde kerk na 1945 op het Nederlandse volk. Banning pakte de reeks groots aan. In 2600 bladzijden verdeeld over zeven delen passeerden vijftig verschillende streken en vijftien steden de revue. Vijfenzeventig scribenten schreven de afzonderlijke artikelen.
Bronnen
Voor de opzet van zijn Pastorale Sociologie keek Banning goed naar het proefschrift van J.P. Kruijt over kerkverlating uit 1933. Kruijt gebruikte voor zijn onderzoek gegevens van de volkstelling van 1920, statistisch materiaal van de Hervormde kerk, verslagen van kerkvisitatie en een hele reeks etnologische, sociografische en economische monografieën over een bepaalde reeks en plaats. Kruijts werkwijze was ontleend aan de sociografie, een wetenschap die het midden hield tussen etnologie en sociologie. Zoals een etnoloog feitenmateriaal over ‘natuurvolken’ verzamelde zo moest een sociograaf de ‘cultuurvolken’ bestuderen. De sociograaf moest uitvoerig beschrijven en vervolgens proberen hieruit wetmatigheden te destilleren.
Een andere inspiratiebron voor Banning was de vooroorlogse volkskunde. De hoogleraar oud-germanistiek Jan de Vries had in de jaren dertig geprobeerd om dit vakgebied te ontwikkelen. Hij wilde afstand nemen van een traditie waarin volksoverlevering als relicten van eeuwenoude, misschien zelfs heidense, tradities werden gezien of als cultuurgoed dat vanuit de Westerse regentenklasse ‘gezonken’ was. Jan de Vries zag een eigen ‘vormende kracht’ in het volk aan het werk. Volkskunde zou een eigen bijdrage kunnen leveren aan het doorgronden van de ziel van een volk.
Net als Jan de Vries was Banning in de Pastorale Sociologie op zoek naar ‘de ziel van het volk’. Met het oog daarop trok hij voor elke streek die beschreven werd een medewerker aan die de streek goed kende en de streek als het ware van binnenuit kon beschrijven. Banning vertrouwde daarbij vooral op predikanten: ongeveer de helft van de medewerkers was predikant of theoloog.
Prachtige ruïne
De reeks die ontstaat is van meet af aan een prachtige ruïne. Voor alle streken en steden staan er keurige tabellen in van het stemgedrag, van kerkelijke gezindte en van de verdeling van de beroepsbevolking over de verschillende sectoren. Ook wordt – soms zeer uitgebreid – de geschiedenis van een streek en van de plaats van de (Hervormde) kerk daarin geschetst. Op zich is dat mooi: heel wat predikanten hebben de boeken geraadpleegd om hun nieuwe gemeente te leren kennen. Maar het is lastig om al dat materiaal te duiden. Wat zeggen die tabellen nu eigenlijk? Hoe destilleer je daar een ‘volksziel’ uit? Welk beleid moet je er op funderen?
Banning had zich voorgenomen om middels deze reeks te laten zien hoezeer de samenleving aan het veranderen was. Hij wilde de kerk wakker schudden: ‘de Kerk als geheel leeft nog in een zondige onbewustheid omtrent de maatschappelijke krachten, die haar uithollen en terzijde schuiven’. Maar een heel aantal correspondenten kwamen niet verder dan een opsomming. Het eigen karakter van de streek werd tamelijk traditioneel en soms clichématig weergegeven. De moderniserende ontwikkelingen die Banning wilde laten zien sneeuwden onder.
Soms was het analytisch instrumentarium ook ronduit komisch. De informant van Vlieland beschrijft dat hij voor het typeren van de mentaliteit van de bewoners van Vlieland gebruik gemaakt heeft van een Deense roman over de Noord-Friese eilanden omdat hij de gelijkenis zo treffend vond. En in de beschrijvingen over Drenthe en de Veluwe worden sommige gebruiken onbekommerd als ‘heidens’ getypeerd. Alsof Jan de Vries daar niet allang mee had afgerekend.
De zwakte van de sociografie
De Pastorale Sociologie kent een theoretische zwakte die kenmerkend is voor de sociografische methode die Banning in navolging van Kruijt gebruikte. Sociografen verzamelden over de inwoners van een streek een grote hoeveelheid statistisch materiaal. Voor veel onderzoekers en opdrachtgevers was dat onbevredigend. Men wilde weten hoe sociale processen werkten. Om iets te kunnen zeggen over het wezen van sociale processen is theorievorming nodig, die in de sociografische benadering ontbrak. Na de oorlog wordt er binnen de Nederlandse sociologie dan ook geleidelijk afscheid genomen van de sociografische methode. Men ging zich oriënteren op de Amerikaanse positivistische sociologie. Ook deze sociologie is sterk georiënteerd op feitenmateriaal maar plaatst die in een theoretisch kader. Het feitenmateriaal functioneert als illustratie of weerlegging van de theorie. Deze sociologie was veel meer in staat om beleidsaanbevelingen te doen. En in de periode na de Tweede Wereldoorlog, waarin Nederland vanuit een sterk maakbaarheidsdenken werd opgebouwd, hadden overheid en maatschappelijke instituties daar veel meer behoefte aan.
Het nadeel van deze ontwikkeling was dat sociologen in een moderniseringsdiscours gevangen raakten. Het accent lag op de bestudering van grote sociale processen die vanuit de steden naar de rest van Nederland kwamen. Men bestudeerde de modernisering en verstedelijking van het platteland. Regionale verschillen en bijzonderheden werden over het hoofd gezien of stonden in het teken van een ‘nog niet zo ver’.
De zeven delen van het pastorale handboek bevinden zich in de overgangsfase van sociografie naar sociologie. Banning wilde er een echt sociologisch werk van maken. Daar verwijst de titel ook naar. Maar hij slaagt daar niet in. In de inleidingen bij de verschillende delen benadrukt Banning het onvolmaakte en amateuristische van de deelstudies waaruit de delen zijn opgebouwd. Meermalen verzucht hij dat dit niet het werk is dat hem voor ogen staat. Dat zou – in een later werk – nog moeten komen. Maar als inspirator en eindredacteur zat hij gevangen in het project dat hij zelf begonnen was.
De kracht van Bannings sociografie
De gegevens van de Pastorale Sociologie verouderden snel. Nog meer dan in de jaren daarvoor trokken jonge mensen weg uit hun dorpen en gingen wonen in groeikernen en middelgrote steden. De uniformering van Nederland die anderhalve eeuw eerder begonnen was met de eenheidsstaat, de dienstplicht en de aanleg van een goed wegennet, raakte in een versnelling door de komst van de auto en door beter onderwijs.
Na de jaren zestig verdween de belangstelling voor de sociografie. Daarmee viel ook een verscheidenheid aan stemmen weg. Nederland werd niet alleen eenvormiger, ook de diversiteit die er nog wel degelijk was, kreeg minder stem. Het sociologische moderniseringsdenken drong diep door in het intellectuele debat en diskwalificeerde andersdenkenden als achtergeblevenen.
Banning kon nog waardering opbrengen voor de verschillen in Nederland. Zijn sociografische benadering liet daarbij een diversiteit van Nederland zien, die veel verder ging dan ‘Randstad versus de rest’. Ver voordat het begrip contextueel bestond deed hij een indrukwekkende poging om de context van het kerk-zijn te verkennen. Maar het belang van de reeks gaat verder dan de kerk. Het was een zoektocht naar wie dat volk van Nederland nu eigenlijk was, hoe mensen in elkaar zaten, wat ze geloofden en deden. En hoe een mens niet alleen als individu, maar ook in een gemeenschap functioneerde. Hij hoopte dat de verschillende gemeenschappen elkaar iets te vertellen zouden hebben.
Voor predikanten en voor overheden blijft het nodig om te beseffen hoe veelvormig Nederland nog steeds is en deels – door de komst van migrantengemeenschappen – opnieuw is geworden. Sociologisch onderzoek van het bureau Motivaction, een bureau dat zijn achtergrond heeft in de Duitse etnologische traditie, liet 10 jaar geleden zien dat de kerken slechts bepaalde segmenten van de samenleving aanspreken. Het negeren van die diversiteit leidt tot een kerk en een land waar misschien in één richting gemarcheerd wordt, maar waar steeds meer mensen afhaken.
Coen Wessel
Ds. C. Wessel is predikant in Hoofddorp en oud-redactielid van In de Waagschaal
In de Waagschaal, jaargang 52, nummer 3, 5 maart 2023