Theologie voor holobionten
Als Gregor Samsa eines Morgens aus unruhigen Träumen erwachte, fand er sich in seinem Bett zu einem ungeheueren Ungeziefer verwandelt.
Gregor Samsa en de mens als termiet in zijn heuvel
‘Je kunt op veel manieren beginnen (…). Als ik wakker word voel ik me al gauw als de protagonist van Kafka’s verhaal’, begint Bruno Latours zijn ‘lockkdownlessen voor aardbewoners.’ Een ‘filosofisch sprookje’ noemt hij zijn essay. Met Kafka’s Die Verwandlung in de hand legt Latour uit dat de plek die wij ons ten opzichte van de wereld hadden bedacht aan een grondige revisie toe is. Hij doet dat niet voor de eerste keer. We zijn nooit modern geweest, om de titel van zijn gezaghebbende boek te parafraseren, maar coronapandemie en klimaatverwoesting maken de noodzaak tot revisie zo mogelijk nog urgenter.
Terwijl overal de roep klinkt: ‘Wanneer zal ik eindelijk uit de nachtmerrie ontwaken en weer worden als vroeger: vrij, ongedeerd, mobiel? Gewoon een mens als vroeger?’ heeft er volgens Latour wel degelijk een gedaantewisseling plaatsgevonden. Konden we tot nu toe in de illusie blijven leven een ‘vrij’ mens’ te zijn die de wereld kon bevatten, beheersen en onderwerpen, van jongs af gewend om de aarde als een globe in de hand te houden en de wereld als atlas uit de kast te pakken, uit die droom zijn we nu ontwaakt in een besef van totale afhankelijkheid. We kunnen er niet langer omheen: we leven in de stadsagglomeraties als termieten in hun heuvel, oesters in hun schelpen en Gregor Samsa in zijn schild. ‘Een stedeling tout court bestaat net zo min als een termiet zonder termietenheuvel, een spin zonder web of een indiaan van wie het woud is vernietigd.’ ‘Onze’ wereld, die we zolang hebben beschouwd als het resultaat van onze eigen werklust en vooruitgang, is geen plek waar wij in of ‘tegenover’ staan, maar ons levensnoodzakelijke ‘exoskelet’ dat terwijl we het vormgeven ons vormgeeft. De mens kan ‘niet meer zeggen dat hij naar buiten gaat; (…) zelfs de onmetelijke buitenruimte die zich voorbij de drempel bevindt vernemen en berekenen we binnen onze laboratoria.’ Wij staan nergens ‘buiten’, alles in ons en om ons is deel van het netwerk waar wij ons zelf in bevinden, dat wij vormgeven en waar we van afhankelijk zijn. Dat geldt ook voor de natuur. Zonder ons ingrijpen ‘zouden we ook in de ongerepte natuur immers stante pede stikken’. Onze plek, de termietenheuvel, noemt Latour ‘Aarde’, de ‘omvattende benaming voor de agentia – wat biologen levende organismen noemen – maar evengoed voor het effect van hun handelingen.’ Het onderscheid tussen ‘levende’ en ‘dode’ dingen is in ‘Aarde’ een illusie. Ook wat gemaakt is, heeft als deel van de termietenheuvel ‘agency’.
De levende dingen
Het voor de hand liggende voorbeeld (dat Latour overigens niet noemt ) is de mobiele telefoon. In een voortdurend perfectioneren van het ‘ding’ scheppen wij onze mogelijkheden, terwijl we inmiddels geen dag meer leven zonder erdoor bepaald te worden. Het ding bepaalt ons hele leven. Het glasschermpje roept, vraagt om aandacht, onderhoud. We geven het meer aandacht dan een huisdier (en misschien zelfs meer dan partner, zoon of dochter). Het is onmisbaar geworden als een prothese. Zonder het ding zouden we de sociale dood sterven. Eenzaam en vergeten. Het ding schenkt ons vrijheid van leven, maar zelfs als we het zouden negeren bepaalt het ons in zijn afwezigheid. De Samsung Galaxy (de metafysische connotatie van de naam is goed bedacht) is in dat opzicht net zo modern of onmodern als een fetisj van een Congolese secret society.
Onze tijd dat wij ons ‘autotroop’ – de autonome mens aan de top van voedselketen – konden wanen is voorgoed voorbij: “Als er één volksstam is die onder geen beding en in geen enkel opzicht kan volhouden dat hij bestaat uit individuen [die] door een vastliggende grens worden afgebakend, dan ben jij het wel, moderne ‘mens’. (…)” Elke burger leeft in een wereld die niet de wereld is waarvan hij leeft. We zijn holobionten. ‘Om een identiteit te hebben [zijn we] van alle anderen afhankelijk.’
Dat is onze Verwandlung: ontwaakt uit onze droom, beseffen we in lockdown eindelijk wie zijn: ‘ein Ungeheueres Ungeziefer’, levend op ‘Aarde’ als een termiet in een termietenheuvel. Als er een buitenrand is, is dat ten hoogste het tere biofilm, dat als een dun korstmos is ontstaan en het begin van alle leven mogelijk maakt en in stand houdt. Een biofilm dat wij op het punt staan onherstelbaar te beschadigen.
Vluchten kan niet meer
Kritiek op het moderne antropocentrisme is natuurlijk niet nieuw. Al in het rapport van de Club van Rome (1972) wordt de aandacht gevestigd op ecologische afhankelijkheidsrelaties. Latour radicaliseert de gedachte, maar heeft daarbij weinig oog voor het verschil in invloed van de afzonderlijke deelnemers in die relaties. Vladimir Poetin heeft toch echt een heel andere plek in de heuvel dan een amoebe? Of is zelfs dat onderscheid een restant van mijn moderne illusie? Lockdownles 1 voor aardbewoners: als de amoebe echt toeslaat zijn niet alleen Poetins dagen geteld, maar stort de hele heuvel in. Gij weet dag nog uur. Wie weet wat er nog uit de permafrost te voorschijn komt!
Wat is dan het perspectief voor de holobiont? Is de mens werkelijk tot niets goeds in staat? Zijn de autotropen en de holobionten de enige twee opties? Kaalslag en overheersing tegenover onderworpenheid aan een raadselachtig web van relaties waarin ieder ingrijpen even onvermijdelijk als catastrofaal kan zijn? Brengt Latour ons terug bij het tragische levensbeginsel, waarin de mens in de poging zijn lot te ontvluchten onvermijdelijk zijn eigen dood najaagt? Een oud bekend verhaal: iedere termietenberg is uiteindelijk een grafheuvel.
‘De situatie is extra lastig voor gelovigen’, merkt Latour halverwege op. Want nu er geen hemel meer is, rest alleen het geseculariseerde geloof van de vooruitgang en de ideologie van het paradijs. Hij wordt niet enthousiast van de seculiere optie: ‘Ik heb geleerd dat je je beter tegen de toxische macht van religies beschermt door terug te gaan naar de oorspronkelijke waarde dan door ze te seculariseren.’ Misschien ligt daar dan de hoop: ‘Ontsnappen (naar een plek buiten de termietenheuvel – WP) kan niet meer, maar we kunnen wel dezelfde plek op een andere manier bewonen (…), ons anders situeren op dezelfde plek.’ Vandaar de titel: Waar ben ik?
Mens, waar ben je?
Ik heb het ogenblik van deze vraag altijd een aangrijpend moment gevonden. De schepper wandelt rond in de avondkoelte: Mens waar ben je? Het verbergen, de schaamte, het eerste ik (ik – naakt). Prachtig. Hier komt de mens aan het licht, hier wordt in een levenslange vraag het ik geboren: naakt tegenover zijn schepper met de wereld aan zijn voeten. Maar heb ik het verhaal zo niet ongemerkt tot een voertuig van mijn moderne denken gemaakt? Dat is geen ‘antropocentrisch’ verhaal, maar ik ben een ‘autotropische’ lezer. Tijd om het ‘waar’ van de vraag te doordenken. Waar ben je en wat betekent dat leven daar? Op deze kwetsbare aarde, de eretz, onder de koepel van Gods ontferming. Kwetsbaar als een korstmos, een uiterst dun biofilm. Een eretz die niet alleen als beloofd land in het verschiet ligt, maar er al is. Gegeven.
Misschien verhindert mijn met veel passie aangeleerde allergie voor natuurlijke theologie me nog altijd om de relatie met (en dus niet tot) de aarde eens stevig theologisch te doordenken. Misschien is dat ook de reden dat we vaak niet verder komen dan wat nalopen van politiek correcte wereldverbeteraars en het opwarmen van oude vroomheid. Hoe zou een theologie van holobionten eruit zien?
Familie Samsa
Latour schreef een wonderlijk essay. Er is van alles op aan te merken en bij tijden doet het ondoorgrondelijk en vergezocht aan. Maar ondanks dat doet hij wel waartoe theologen bij uitstek geroepen zijn: in dagen van een grote crises met behulp van een klassiek verhaal onze verhouding met de wereld fundamenteel bevragen. Dat is hard nodig, want het is nog maar de vraag of we werkelijk als Gregor zijn ontwaakt. Nu de ergste lockdowns weer achter de rug zijn, lijken we meer op Frau Samsa, Gregors moeder: ‘Ich glaube, es wäre das Beste, wir suchen das Zimmer genau in dem Zustand zu erhalten, in dem es früher war, damit Gregor, wenn er wieder zu uns zurückkommt, alles unverändert findet und also leichter die Zwischenzeit vergessen kann.’ Of, cynischer nog, op zijn vader, Herr Samsa: ‘Tot? (…) Das will ich meinen,’ sagte die Bedienerin und stieß zum Beweis Gregors Leiche mit dem Besen noch ein großes Stück seitwärts. (…) Nun, sagte Herr Samsa, jetzt können wir Gott danken.’
De familie verlaat na Gregors dood voor het eerst sinds drie maanden weer de woning. Tevreden. Want hun dochter is (…)‘in der letzten Zeit trotz aller Plage, die ihre Wangen bleich gemacht hatte, zu einem schönen und üppigen Mädchen aufgeblüht (…)’; en dus ‘dachten sie daran daß es nun Zeit sein werde, auch einen braven Mann für sie zu suchen. Und es war ihnen wie eine Bestätigng ihrer neuen Träume und guten Absichten, als am Zeile ihrer Fahrt die Tochter als erste sich erhob und ihren jungen Körper dehnte.’
Werner Pieterse
Dr. W. Pieterse is predikant in Amstelveen.
Bruno Latour, Waar ben ik?; lockdownlessen voor aardbewoners, Amsterdam 2021.
Franz Kafka, Die Verwandlung (1915) in: Sämtliche Erzählungen, Paul Raabe Frankfurt a/M., 1982, pp. 56 ff)
In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 3. 5 maart 2022