Een hartstochtelijk, profetisch geluid – en een halve waarheid
Over Van Rulers pleidooi voor de kolonie
In zijn magistrale boek tekent David Van Reybrouck talloze persoonlijke getuigenissen op over de dekolonisatie van Indonesië. Hij plaatst al die individuele ervaringen en geschiedenissen in een groot kader, een wereldhistorisch verhaal. Revolusi! De ondertitel expliciteert met ‘het ontstaan van de moderne wereld’. Dekolonisatie staat niet op zichzelf. Ze is een omwenteling, een kanteling in de wereld, veel meer dan de emancipatie van een land en het prijsgeven van koloniën. Dekolonisatie betekent een verschuiving van macht en invloed. Verschillende gekoloniseerde landen streven in de 20ste eeuw naar onafhankelijkheid en zoeken toenadering tot elkaar. Indonesië loopt daarin voorop. Er was in de jaren ’60 momentum om de Westerse hegemonie te breken. De VS vrezen dat die emancipatie tot het communisme zal leiden en weten dat door machtspolitieke interventies grotendeels te voorkomen. Daarmee stokt de revolutie en verdwijnt die meer vrije, egalitaire wereld, met zelfbewuste en assertieve volken en landen in de (voormalige) tweede en derde wereld ook voor lange tijd buiten beeld. De geschiedenis neemt een afslag naar imperialisme en kapitalisme, die Van Reybrouck zeer betreurt.
Bij alle persoonlijke getuigenissen ontbreekt het perspectief van de voorstanders van de kolonie. Als ik het goed heb gezien doet hij dat enkel af als conservatisme, nostalgie, machtspolitiek en winstbejag, blindheid voor de tekens van de tijd. Het lijkt voor Van Reybrouck geen serieus te nemen standpunt, niet intellectueel, zelfs niet historisch. Dat is spijtig. Van Reybrouck kijkt wel erg met de historische ontwikkeling mee. Het had een laag aan het boek toegevoegd als die anti-moderne stemmen ook in het boek hadden geklonken, juist omdat die sinds enkele jaren ook in onze tijd meer gehoord worden. Het boek was nog scherper en actueler geworden (maar ook nog dikker). Nu zit de actualiteit in de verbinding van kolonialisme en ecologische roofbouw op de toekomst. In dit artikel klinkt één van die andere stemmen.
Van Rulers ‘De kolonie, enkele theologische notities’
De latere hoogleraar dogmatiek A.A. van Ruler, dan nog predikant te Hilversum, schrijft in 1946 een vlammend pleidooi voor het behoud van de kolonie (te vinden in diens bundel Visie en Vaart). Het is fascinerende, adembenemende theologie. In zes breed uitgewerkte grondstellingen betoogt Van Ruler vanuit zijn theocratische denken dat om de waarheid van het evangelie de kolonie niet opgegeven mag worden.
De kern van het betoog is dat God handelt in de geschiedenis, tegen het heidendom en de afgoden in. God mengt zich in de geschiedenis, is daarin tegenwoordig. De bijbel getuigt ervan, hoe dat in Israël gestalte kreeg, met name politiek, sociaal en cultureel. Dat is uitgedrukt in de Wet. God wil een cultuur, een politiek vormen, wil door zijn Woord en geboden een rechtvaardige samenleving in het leven roepen.
Dat is niet tot bijbelse tijden beperkt gebleven. Datzelfde Woord heeft in Europa (en Amerika) geklonken, het is daar gehoord en het heeft de cultuur en samenleving gevormd. Zo wil God dat, stelt Van Ruler. God heeft Europa verkozen om – na eerst in Israël – daar met zijn Woord beslag op het leven te leggen, en vervolgens van daaruit heel de wereld. Dat gebeurt in kolonialisme en zending: uitbreiding van de invloedssfeer van Gods Woord en wil, van het domein waarin deze God gediend en geëerd wordt. Het is geen menselijke zaak, het is Gods raad. Dat staat op het spel in de kolonie. Van Ruler tekent daar wel bij aan, dat God uiteraard vrij blijft om nieuwe dingen te doen, ook om anders te kiezen en Europa los te laten.
Van Ruler idealiseert Europa niet, als zou daar het Koninkrijk gerealiseerd zijn. Het zijn uiteraard zeer onvolkomen gestalten van kerstening. Maar Gods koningschap wordt er erkend. En belangrijker: niet wat mensen ervan realiseren, maar Gods verkiezende handelen is bepalend. Hij heeft daar zijn Naam laten wonen. Pas als Hij dat opheft, zou de zaak veranderen. Dat zou kunnen gebeuren, volgens Van Ruler, als de kolonie gekerstend wordt, als het volk in haar levensvormen gehoor geeft aan Gods Woord, als er een staat is die haar goddelijke roeping erkent en als er een eigen kerk leeft. Dan zou er gelijkwaardigheid zijn, en is de koloniale verhouding voorbij. Sterker nog, dan zou het zelfs om kunnen keren; Van Ruler sluit die mogelijkheid niet uit, omdat hij de ontkerstening van Europa vreest. Maar voorlopig is het nog lang niet zo ver. Dus is er ongelijkwaardigheid en onderschikking. Want de waarheid stuit op de leugen, God staat tegenover de afgoden, Jezus tegenover Mohammed en Boeddha. Daar is geen gelijkwaardigheid mogelijk, geen compromis of neutraliteit. De kerk in Indonesië, de mensen daar mogen niet overgeleverd worden aan Islam en heidendom.
Profetisch spreken, maar een halve waarheid
Het is uiteraard niet moeilijk om hier kritiek op te leveren, zeker achteraf. Van Ruler stapt wel heel gemakkelijk heen over ongelijkwaardigheid en onderdrukking, over het aan de ‘koloniale verhouding’ inherente geweld. Ook uitbuiting en winstbejag ziet hij niet als problematisch. Alsof hij zegt: ‘mogen we er ook nog wat aan verdienen?’ Soms argumenteert hij nogal grof, maar op andere punten is hij weer heel scherp en precies, in zelfkritiek, maar ook in inzicht, in het doorzien van wat er gaande is, wat er op het spel staat. Want hij onderkent hoe het verzet tegen de kolonie wordt ingegeven door een idee van ‘vermenselijking’, van menselijkheid en mensenrechten, van levensbeschouwelijke neutraliteit, gelijkheid en gelijkwaardigheid van wereldgodsdiensten. Dat alles laakt hij. Alsof er alleen maar mensen op aarde wonen! En vooral: redelijke mensen! Alsof er geen onderscheid is tussen God en de afgoden, tussen christen en heiden. Maar die onderscheidingen zijn wezenlijk. Er zijn ook de afgoden en machten! Niet alle mensen zijn redelijk en fatsoenlijk, in wezen is niet één mens dat (Van Ruler hoedt zich er expliciet voor een racistisch onderscheid te maken).
Wat moet een mènsch tegen de afgoden? Hij zal willen pràten, om door onderling overleg tot een redelijke oplossing te komen. En natúúrlijk zal hij móeten praten. Maar men zal moeten bedenken, dat de eigenlijke historische problemen door alleen maar praten niet opgelost plegen te worden en dat daarom de oplossing ook niet redelijk pleegt te zijn. (196v.)
Duidelijk wordt ook dat het om veel meer gaat dan de kolonie. Van Ruler voorziet met angst en ontzetting de ontkerstening van Europa, de ‘afschaffing van het christendom’. Uiteraard klinkt hier een breder christelijk-conservatief cultuurkritisch geluid in door. De moderne wereld vergooit het goede en het ware. Maar het heeft onmiskenbaar overtuigingskracht, in zijn theologische uitwerking maar ook gezien de historische ontwikkelingen sindsdien. Het heeft iets profetisch, al komt het niet verder dan een halve profetische waarheid. Van Ruler zoekt dat profetische ook expliciet. Een theoloog staat in het wereldgebeuren voor de vermetele en huiveringwekkende taak te schouwen, te raden naar de Raad Gods. Dat doet Van Ruler met volle overtuiging. Hartstochtelijk, integer, met open vizier. Daarom vind ik het, met alles wat er tegen spreekt, toch ook voorbeeldige theologie.
Complexiteit
Het is te simpel om – zoals Van Reybrouck minstens lijkt te doen – mensen als Van Ruler cs simpelweg aan de verkeerde kant van de geschiedenis te zien staan, uit nostalgie en conservatisme. Dat miskent hoe diep die omwenteling naar de moderne wereld is. Dat kost wat, en niet alleen politiek en economisch, ook ideologisch en religieus. Het miskent ook de complexiteit van de geschiedenis: die is toch zelden zo eenduidig zwart-wit, goed-fout. Mensen als Van Ruler voorvoelden de onzekerheid, grilligheid en chaos van de moderne wereld. Want volstaat een beroep op mensenrechten, op noties als vrijheid, zelfbeschikking, en democratie om menselijkheid te waarborgen? Als het geloof in God en gebod dat niet konden, kan deze richel dat wel dragen?
Hier ligt een mogelijke toegevoegde waarde van gelovig, theologisch denken: dat er niet alleen maar mensen, redelijke mensen zijn. Er zijn ook goden en machten, er zijn goede en ware ideeën maar ook verleidelijke en demonische. Dat is allemaal niet zo eenvoudig en eenduidig te lokaliseren, zoals Van Ruler wel doet. Hij schuift het kwaad, het demonische (de Sjoa) geheel toe naar het heidendom. Alsof het christendom daar niet ook steeds in gemengd is. Hij kan humanisering, de mensheidscultuur ook alleen maar als afval zien en niet als een mogelijke vrucht van kerstening. Omgekeerd vindt hij wel heel snel het compromis met onderdrukking en geweld, met een Jezus die toch eerder een keizer, een imperator is dan een herder-koning.
Het is uiteraard veel complexer. Waarheid en menselijkheid zijn geen exclusief en volledig bezit van zendelingen en missionarissen – van christelijke toen evenmin als van postkoloniale, ‘woke’ nu. De postkoloniale debatten over racisme, kolonialisme, slavernij en de Westerse beschaving zijn noodzakelijk maar precair: het is een hachelijke, haast onmogelijke zaak om die kluwen en knopen te ontwarren.
Tot slot
Van Reybrouck is een humanist, een vertegenwoordiger van de mensheidscultuur. Dat spreekt uit het boek. Alle verhalen zijn met liefde opgetekend. Met verwondering over de kracht van mensen en ideeën, over de natuur. Maar ook vol verbijstering en ontzetting over de mens, over het kwaad, het geweld en de kapitalistische uitbuiting en verwoesting van alle leven. Het einde van het boek – in de nacht, op een prauw – is prachtig maar voor een humanist toch ook huiveringwekkend en omineus. Hij ziet in het water het fosforescerende plankton en tegelijk de weerspiegeling van de sterrenhemel. Dat is er ‘met of zonder mens’. Alsof er voor de mens en de wereld feitelijk geen hoop meer is.
Coen Constandse
In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 9. 18 september 2021