Met Sint Brandaan naar Kaap de Goede Hoop
Met Sint Brandaan naar Kaap de Goede Hoop
Wie zich waagt op een zeereis, hoort vroeg of laat het verhaal van de ‘De Vliegende Hollander’. De 16e eeuwse schipper Van der Decken wilde met zijn schip op 1e Paasdag uitvaren van de Rede van Texel, weer of geen weer. Geplaagd door tegenwind en tegenslag wordt hij zo geprikkeld dat hij uitroept: ‘Al moest het tot het Laatste Oordeel duren, ik zàl varen!’ En varen dééd hij, en dóet hij, tot aan het Laatste Oordeel.
Hoe ver het laatste oordeel van ons verwijderd is weet niemand, maar het is minstens 400 jaar geleden dat Van der Decken uitvoer. Weer 1000 jaar eerder vertrok de Ierse Abt Brandaan met een aantal monniken eveneens voor een langdurige zeereis. Een middelnederlandse tekst in dichtvorm uit ca. 1200 beschrijft de wonderbaarlijke reis van deze heilige. Keltische, heidense en christelijke motieven en symboliek lopen in het leerdicht door elkaar heen en wie ze wil ontrafelen, kan inmiddels terecht in de werken van diverse wetenschappers. Maar eerst is het goed om je te laten verrassen door de reis zelf.
De reis van Brandaan is geen vrije keus maar de prijs die hij betaalt voor euvele hoogmoed. Brandaan heeft in een oud, merkwaardig boek gelezen over de waarheid van Gods wonderen in de schepping. Hij leest over twee aardse paradijzen, waarvan het ene paradijs bestaat onder de aarde waar het nacht is terwijl het bij ons dag is, hij leest over kristallen eilanden, over eilanden die in brand staan en niet verteren, over vreemde wezens en nog veel meer. Brandaan is echter niet onder de indruk en zegt dat hij dit nooit zal geloven tenzij hij het zelf zal zien en ervaren. Met een krachtige zwaai gooit hij het boek in het vuur en verbrandt daarmee de waarheid Gods. Zijn vraag naar ervaring komt hem duur te staan. Een engel geeft hem het gebod om dan inderdaad met eigen ogen al de wonderen van Gods schepping te gaan aanschouwen: ‘Bouw een schip, en vaar heen. Je hebt een heilige opdracht: Kom terug, als je alle wonderen die je in het boek gelezen hebt, met eigen ogen gezien hebt. Eerder mag je niet terug komen!’
Brandaan moet gaan. Hij denkt aan de ark van Noach, bouwt een schip van gelooide koeienhuiden en verdwijnt met een aantal monniken voor een langjarige zeereis achter de horizon. Zij beleven goddelijke en goddeloze avonturen, enkele bemanningsleden gaan door eigen zonden verloren en waar ze ook aan wal gaan, nergens vinden zij rust. Wonderen zien zij wel. De ‘Vliegende Ier’ Brandaan aanschouwt het eiland van kristal, ziet het eiland dat in brand staat en niet verteert, en ontmoet wonderlijke vissen en vogels. Na vele jaren zien ze iets, dat hen aan het denken zet ….
In de verte zien zij een heel klein mannetje op een piepklein eilandje. Ze zien dat het ventje een beker in zijn hand heeft en steeds zijn beker volschept met zeewater aan de ene kant van zijn eilandje en het vervolgens weer leeggooit aan de andere kant van het eilandje. ‘Waarom doe je dat?’ vragen de mannen, ‘Je komt toch nooit klaar met je werk.’ Het kleine mannetje antwoordt: ‘Net zo min als ik ooit klaar kom met mijn werk, zal jij ooit klaar komen met jouw reis, want Gods wonderen zijn eindeloos.’ Na deze weinig bemoedigende woorden varen de monniken weer verder de oceaan op, diep in gedachten verzonken over de wijsheid van het manneke.
Na nog weer enkele jaren op de Atlantische Oceaan te hebben gevaren zien ze wéér iets wonderlijks, dat al het andere dat ze al eerder aanschouwt hebben overtreft. Op een zondag naderen ze een rotseilandje, waar een man zit. Dan gebeurt het volgende (vertaling Willem Wilmink):
Toen zag Sinte Brandaan
In de verte een naakte man.
Totaal behaard zat die alleen
Op een gloeiend hete steen.
Grote kwelling moest hij lijden:
Vrieskou kwam aan de ene zijde
Door zijn vlees en botten heen,
Aan de andere kant liet de steen
Hem de vuurgloed pijnlijk merken,
En zo kreeg hij loon naar werken.
Op Brandaans vraag wie hij is antwoordt de ongelukkige: ‘Ik ben Judas, die Christus verkocht.’ Toen hij berouw had moeten hebben over zijn zonde, bracht de duivel hem tot vertwijfeling en hij verhing zich. Als hij berouw had gehad, dan had God hem wel in genade aangenomen. Nu is er voor hem geen redding meer mogelijk en zit hij op zijn rotseiland te verbranden en te bevriezen. Dat eilandje is een voorrecht, daar mag hij alleen op de Dag des Heeren verkeren. Aan het eind van de zondag komen de duivels hem halen en de andere zes dagen verblijft hij in de hel, waar het blijkbaar nog erger vertoeven is dan op het eiland.
Arme Judas, het kan verkeren. Degenen die zich deze dagen verheugd hebben in de vondst van het evangelie van Judas zullen motieven herkennen. Maar let op. Het gaat in deze legende anders dan in het onlangs vertaalde evangelie. Ook in Brandaans tijd had men medelijden met de arme Judas. Echter niet vanwege zijn heldenrol maar vanwege de lotsbeschikking. Het was nu eenmaal voorbeschikt dat iemand de verradersrol moest vervullen, en die eer viel Judas ten deel. De onbekende middeleeuwse schrijver van de reis van Sinte Brandaan schildert ons echter een berouwvolle discipel, een man met zelfkennis en zelfinzicht.
Brandaan vraagt:
“Als iemand voor u bad,
Denkt u dat God genade had?”
“Nee,” zei Judas, de arme
“Want ik had met God geen erbarmen.”
Eén keer in zijn aardse leven heeft hij een goede daad gedaan; hij heeft een arme bedelaar een keer een doek gegeven.
“Die sindsdien om deze reden
Steeds maar voor mij heeft gebeden.”
Om die ene goede daad zijn de pijnigingen van Judas op de dag des Heeren beperkt. Er is nog genade. Maar de pijniging van Judas wekt het medelijden van Brandaan. Op zijn dringende gebed weet hij de duivels, die Judas op het eind van de zondag komen halen, te verjagen. Judas krijgt een dag uitstel van de vreselijke straf. God is immers barmhartig, en het gebed van de gelovige vermag veel.
De reis van Brandaan gaat verder, Judas blijft waar hij is. De wegen scheiden zich weer. Brandaan groeit in wijsheid en inzicht. Na 9 jaren heeft hij genoeg ervaren en voldoende wonderen in de schepping ontmoet. Zijn wederwaardigheden heeft hij genoteerd in het scheepsjournaal, een dik boek. Dat boek wordt dikker nog dan het boek, dat hij in zijn ongeloof in het vuur heeft gegooid. En nòg heeft hij niet alles gezien. Maar de Heer vindt het genoeg, hij mag terug naar zijn geliefde Ierland en brengt het boek naar de Kloosterkerk. Daarmee is de prijs betaalt. De waarheid Gods heeft woorden nodig…
Kort nadat Brandaan weer in Ierland is teruggekeerd sterft hij; wijs en heilig.
Brandaan maakte zich voor alles klaar,
Een laatste mis zong hij daar
En toen dat was volbracht,
Heeft hij niet langer gewacht
En stierf, de heilige heer.
God bewees hem de eer
Te zenden om zijn ziel
De engel Sint Michiel.
Brandaan werd niet oud, maar wat is ouderdom waard in een doldwaze wereld? Zijn leven was voltooid. En als ‘Brandaris’ blijft hij schutspatroon en baken voor de zeelieden.
Op 26 juni 1977 landde de Engelse zeevaarder Tim Severin met een replica van Brandaans schip op de kust van New Foundland, het ‘nieuw gevonden’ land. Hij meende een wereldreis gemaakt te hebben en aan te kunnen tonen dat niet Columbus, en ook niet de Viking Erik de Rode, maar dat de heilige Brandaan Amerika had ontdekt. Wereldnieuws!, dacht Severin. Zijn expeditie trok echter weinig aandacht. Terecht. Brandaan was wel een ontdekkingsreiziger, maar hij ontdekte geen nieuwe continenten. Hij ontdekt de wonderen van God, en via de schepping Gods ontdekt hij ook zichzelf.
Zo ver is de Vliegende Hollander nooit gekomen. Die zwerft nog rond bij Kaap de Goede Hoop. Goede hoop heeft hij misschien wel, maar zelfinzicht heeft hij niet. Niet zoveel inzicht als Brandaan. Hij zal eeuwig blijven zwerven, tot waarschuwing van zeelieden, tot waarschuwing van andere reizigers. Tot aan het laatste oordeel, totdat hij zichzelf kan oordelen, totdat hij zichzelf kent. En is dat laatste niet het doel van de vakantiepelgrims van vandaag?
Ciska Stark
Bronnen:
De reis van Sint Brandaan. Een reisverhaal uit de twaalfde eeuw. Vertaald door Willem Wilmink. Ingeleid door W.P. Gerritsen. Amsterdam: Prometheus/Bert Bakker 1994
De zeereis van de heilige Brendaan. Vertaald en toegelicht door Vincent Hunink. Amsterdam: Athenaeum- Polak en Van Gennep 1999
De reis van Sinte Brandaan. Uitgave, inleiding en commentaar door dr. Maartje Draak. Herdicht door Bertus Aafjes, Amsterdam: Meulenhoff 1978
De bronnen van De reis van Sint Brandaan. Clara Strijbosch, Hilversum: Verloren 1995