Een halve eeuw In de Waagschaal (4)
In deze serie van terugblikken zijn we aanbeland in de jaargangen 16 t/m 20 (1987-1991). Het zijn de jaren waarin Ted van Gennep (vanaf 1985) ons blad geregeld opvrolijkte, opsierde en opschudde met zijn lichtvoetige, literaire en prikkelende ‘Gemengde Gevoelens’. ‘De wijde blik die hij zich in zijn rubriek kon veroorloven, gecombineerd met zijn vermogen om – een reporter gelijk – “heet van de naald” te kunnen schrijven, leverde vele beschouwingen op die ons zijn uitzicht boden op politiek, ethiek, film en literatuur, variërend van Marquez tot het paringsgedrag van sprinkhanen’, schreef de redactie in het voorwoord bij de uitgave van een keuze uit de ‘gemengde gevoelens’. In één van zijn ‘Gemengde Gevoelens’ (IdW nw. jrg. 18, 15 april 1989) onthulde Van Gennep dat hij niet in de lichamelijke opstanding geloofde en ook niet in wonderen. Het wekte grote beroering en leidde tot veel discussie, in en buiten ons blad. Ook voor mij (JdK) waren zijn opmerkingen een schok, maar ook of juist daardoor hielpen ze in het nadenken over de opstanding. Zo werd ik me toen pas bewust dat geen enkel evangelie het moment zelf van Jezus’ opstanding verhaalt. Ook begreep ik dat Jezus’ opstanding iets is anders is dan de ‘eenvoudige’ herleving en terugkeer van zijn lijk. De discussie die Van Gennep op gang bracht, maakte dat ik genuanceerder over de opstanding ging denken en spreken.
Eerder was Van Genneps opus magnum De terugkeer van de verloren Vader verschenen. Ook daaraan werd in ons blad vanzelfsprekend veel aandacht besteed. In deze jaren ontbreken opvallend genoeg themanummers. Wel verschijnen in twee jaargangen artikelen over de verhouding tussen natuurwetenschap en theologie, en kom ik artikelen over het conciliair proces, over 40 jaar staat Israël en over de ontwikkelingen in Oost-Europa tegen die in 1989 culmineerden in de val van de Berlijnse Muur. Nieuwe series worden er ook gestart: Inny Visser-Schroot schrijft over ‘gesprekken tijdens de godsdienstles’ en Rens Kopmels begint zijn ‘Van de hak op de tak’.
Begin januari 1990 overlijdt, vrij plotsklaps, Ted van Gennep. Het eerste nummer daarna van In de Waagschaal is aan zijn nagedachtenis gewijd. In het nummer daarvoor maakte hij de lezers nog deelgenoot van zijn ‘gemengde gevoelens’. Hieronder vindt u er twee uit In de Waagschaal nw. jrg. 16, nummer 6, 16 mei 1987:
Mislukte conversatie II
In het vorige nummer haalde ik een mislukte conversatie van dertig jaar geleden met Mulisch aan. Hij had gezegd: ‘Mijn verleden neemt niemand mij af!’ Ik dacht toen: Nee, niet het verleden, dat wil ik niet verliezen. Zonder je verleden ben je geen mens en het wordt ook steeds kostbaarder, maar hoe zit het dan met de zonde? Zou je niet af willen van je zonde?
Ik dacht er de afgelopen weken over na: Zou God je je zonde kunnen vergeven en dan tóch je verleden in tact kunnen laten? Komt dat niet neer op de vernietiging van je persoon? Het verleden en de zonde, dat zit zo aan elkaar vastgebakken, dat je de zonde niet van je verleden kunt losmaken zonder dat verleden te verwoesten. Zonde, dat is toch niet zomaar een toevalstreffer, iets wat je beter niet had kunnen doen? O zeker, dat bestaat ook. Dat zijn de fouten, waarvan je later spijt hebt en waar je met schrik aan terug denkt, maar dat noem ik nog geen zonde. In de zonde gaat het om een houding, die met je werkelijke verlangens samenhangt. Het is wat je doet uit zelfhandhaving, angst, begeerte, overmoed, blindheid, boosheid en jaloezie. Hoe zou iemand, ook als hij God is, dat uit je leven kunnen wegnemen zonder tegelijkertijd weg te nemen, alles wat je zo lief is.
Nicodemus zei: ‘Hoe kan een mens geboren worden, als hij oud is?’ dat kan ook niet en toch suggereert de doop een volkomen nieuw begin. Bij Naäman de Syriër (II kon. 5,14) wordt zelfs gezegd , dat hij na het bad in de Jordaan het lichaam kreeg als van ‘een kleine jongen’. Na pasen vieren wij de zondag ‘quasimodo geniti’. Is dat niet een beetje té radicaal? Of zullen we voortaan de nadruk eggen op dat woordje ‘quasimodo’: bij wijze van of gelijk als. Dan is het dus niet zo, en het verleden wordt dan niet vernietigd, maar je kunt een nieuwe start maken. ‘Je vaart op met vleugelen als van een arend.’
En nu nog iets , wat veel belangrijker: Al onze zonde is misdaad tegen een ander mens en andere mensen. Als wij Gods gebod overtreden, dan doen wij zijn mensen tekort. Hoe zou God ons dat ooit kunnen vergeven, zonder die anderen in de steek te laten? Hoe kan een God, die ‘partijganger der armen’ is, ons de misdaden vergeven die we hebben gewild én in gewilde onwetendheid tegen die armen hebben bedreven? Als Hij dat doet, dan laat Hij daarmee in de steek. Een vergevende God is de God van de rijkelui, de god van de rovers, die de man op de weg van Jeruzalem naar Jericho hadden beroofd en mishandeld.
Ik dacht de afgelopen weken aan Simon Wiesenthal in De Zonnebloem, waarin hij schrijft zich niet bevoegd te achten om een stervende SS-er de zonden te vergeven die hij het joodse volk had aangedaan. Ik vind dat juist. Simon Wiesenthal wilde niet voor god spelen en ik denk: God wil niet voor god spelen. Hij wil niet ten koste van de slachtoffers god zijn. Daarom is zijn toorn ook zo groot. Daarom ‘brult Hij uit Sion en uit Jeruzalem verheft Hij zijn stem.’
Misschien is het hoofdstuk van de vergeving wel het moeilijkste uit ons credo. Ik begrijp er niets van en eigenlijk heb ik het nooit goed begrepen. Hoe zou het eigenlijk in de bijbel staan?
Koninginnedag
Als straks Willem Alexander aan de beurt is, krijgen we na meer dan 100 jaar misschien een ‘konings-dag’. Dat klinkt niet zo leuk als ‘koninginnedag’, maar het is een kniesoor, die daarover zeurt.
Vroeger was het op 31 augustus. In Oosterbeek, waar ik voor de oorlog woonde, moesten we met de hele klas met vlaggetjes en oranje strikken naar het gemeentehuis in Bavo’s-Park, een 19e eeuwse villa met een bordes aan de Fangmanweg, net op de grens tussen Oosterbeek-Hoog en Laag. Daartegenover was dat onvergetelijke olmen-kerkhofje, waar Jacqueline van der Waals en Van Lennep begraven liggen. Op dat bordes spraken – doorgans in de regen – enige hooggeplaatsten urenlang allerlei onzin en wij beantwoordden dat vanaf het grasveld met het zingen van liederen als ‘Wien neerlands bloed…’ en ‘Het is plicht, dat ied’re jongen voor d’onafhankelijkheid van zijn geliefde vaderland zijn beste krachten wijdt’; dat eindigt met:‘Voor koningin en vaderland vecht ied’re jongen mee (bis)’. Het waren licht fascistoïde liederen, maar je wist toen niet beter. Ik heb lager ‘Wien neerlands bloed door d’aadren vloeit, van vreemde smetten vrij…’ nog maar één keer gezongen den dat was, toen Prins Bernhard een speech had gehouden in de sociëteit van Minerva te Leiden.
Al bij al: koninginnedag is feest. Dat was het vooral later in Amsterdam. Daar was het – in mijn herinnering – altijd mooi weer. Daar was het gemoedelijkheid, lachen en dansen geblazen bij een draaiorgel op een brug in de hoerenbuurt. Ook vorige week heb ik de vlag uitgestoken, zoals ik het altijd ook doe op 4 mei, halfstok, en op 5 mei, in top. Ook op andere dagen steek ik wel de vlag uit, in de zomer bijvoorbeeld, als er leuke gasten komen of als het erg mooi weer is. Op koninginnedag doe ik het altijd.
Ik ben een republikeinse monarchist. Met mijn kop vind ik een republiek beter. Ik geloof niet zo in een familiefirma op landelijk niveau. Het is een symbool van ongelijkwaardigheid en ik vind eigenlijk ook niet, dat je het mensen kunt aandoen om levenslang de gevangenen te zijn van hun ambt. Ik weet wel, dat ze het zelf verkiezen, maar mensen kiezen vaak datgene, wat slecht voor ze is.
Het interview van Maartje van Wegen op 30 april met Prinses Juliana en Prins Bernard was heel onthullend: mensen lijden onder de onmacht, die met hun ambt verbonden is. Aan de andere kant was het ook roerend om te zien, hoe oprecht ze aan hun woede en onmacht uiting konden geven. Het was een heel demokratische uitzending over een heel ondemokratische instelling.
In mijn hart begrijp ik de monarchie veel te goed. Ik denk, dat iedere dominee in zin hart een verstokte feodaal is, wat ‘ie’ verder ook beweren mag. Vooral linkse dominees moet je niet vertrouwen. Ze willen regeren over hun territorium en het is vast een van de redenen, waarom dominees dominees worden. Ik zou trouwens ook graag een overijsselse baron willen zijn, die te paard bij zijn dankbare horigen rondgaat, maar dat zit er niet in . Daarom deed ik het maar per ‘deux chevaux’. Ook de dominee is een monarch en hij gaat wuivend en glimlachend door zijn land, knikkend naar al die herkennende blikken, die hem van weerszijden vanuit het vol worden toegeworpen. Ook de dominee is bereid heel demokratisch te spreken over een heel ondemokratische instelling, zolang men het instituut maar in tact laat.
Toch is er iets mis: met de monarch en de monarchistische dominee.
De redactie
In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 5. 1 mei 2021