Vrucht van de lippen
Een eerbetoon aan Tom Naastepad ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag
Op dinsdagmiddag 19 januari, tijdens het kijken naar het indringende Tweede Kamerdebat naar aanleiding van de val van het Kabinet Rutte III op 15 januari, dacht ik aan het lied Voor hen die ons regeren van Tom Naastepad. Ik dacht er niet alleen aan, het díende zich aan, het begon als het ware vanuit zichzelf te zingen als een uitkomende stem in mijn verbijsterde binnenste. Dit lied, 994 in het Liedboek: Zingen en bidden in huis en kerk, is een krachtig gebed om ‘ootmoed en verstand’ voor ‘hen die ons regeren.’ Het sterk maatschappijkritische en profetische gehalte van de tekst komt in veel van Naastepads liederen, gebedsteksten en overwegingen voor.
Die dinsdagmiddag publiceerde ik de eerste twee van de vier strofen van het lied op Facebook, met deze woorden: ‘Tom Naastepad (1921-1996), groot theoloog, dichter, priester leefde met een grote hartstocht voor gerechtigheid en schroomde niet om vanuit zijn Bijbels-theologische overtuigingen overheden aan te spreken op wat in zijn ogen onrecht was. Tot in het Torentje toe.’ Zowel het grote aantal ‘likes’ als de inhoudelijke reacties op dit Facebookbericht, waren voor mij opnieuw een aanwijzing dat het werk van Naastepad niet thuishoort in een theologisch of hymnologisch museum, of aan de vergetelheid prijsgegeven moet worden, maar dat het een waardevolle bijdrage kan leveren aan Bijbels-theologische doordenking en verkondiging in de actualiteit van onze samenleving en de politieke werkelijkheid van onze tijd.
Het lied op onze lippen
Precies tussen de val van het kabinet en het kamerdebat was het op zondag 17 januari honderd jaar geleden dat Thomas Johannes Marie Naastepad geboren werd in ‘s-Gravenhage. Na zijn studie Wijsbegeerte en Theologie was hij werkzaam als kapelaan in de bisdommen Haarlem (standplaats Amsterdam) en Rotterdam (standplaatsen respectievelijk Schiedam en Rotterdam). In zijn Amsterdamse tijd kwam hij in aanraking met het liturgisch werk van Willem Barnard, Frits Mehrtens en W.G. Overbosch. Zij waren het die vanaf 1957 de zogeheten Nocturnendiensten organiseerden: avonddiensten die in de traditie staan van de vroeg-christelijke nachtwaken. Voor Naastepad betekende dit herkenning van iets dat hem zelf zeer dierbaar was uit de Romana: een intensief omgaan met het materiaal van de liturgie, meebewegend ‘op de Adem van het jaar’. De diepgang in de exegese en de verkondiging, het daaruit voortgekomen en daarop aangepaste nieuw gemaakte liedmateriaal (met name dat van Willem Barnard) inspireerde Naastepad dusdanig dat hij zichzelf ook in deze lijn ontwikkelde en diensten ging organiseren op doordeweekse avonden, die dus bestonden náást de zondagse eucharistie. In Rotterdam stichtte hij in 1961 de Araunagemeente, die tot de zomer van 1992 heeft bestaan en die door de jaren heen in verschillende kerkgebouwen samenkwam. Na verloop van jaren vonden de diensten niet meer plaats op doordeweekse avonden, maar op de zondagmorgen.
In de jaren ‘60 ontstonden veruit de meeste van Naastepads liederen, het zijn er in totaal ruim 130 en ze zijn verzameld in de in 2003 uitgekomen liedbundel Het lied op onze lippen. Pás in 2003, zou je kunnen zeggen, en postuum. Naastepad zelf had ooit wel een verzameling van 75 liederen aangelegd voor eventuele bundeling, maar van publicatie was het niet gekomen. In de Verantwoording (p. 13) van Het lied op onze lippen, schrijft één van de redacteuren, Rinse Reeling Brouwer: “Ik heb er vrede mee dat er geen grafsteen zal zijn te vinden waarin de naam van Thomas Naastepad is gebeiteld ter nagedachtenis voor latere geslachten. Maar die bundel liedteksten moet er komen: laat dan tenminste die dienen als epitaaf!”
Exegetische gedegenheid
Liturgiewetenschap en in het bijzonder Hymnologie was mijn hoofdvak tijdens de studie Godgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit Groningen. De liefde voor het kerklied moet me al haast prenataal zijn bijgebracht door mijn immer zingende en naar De Muzikale Fruitmand en De wereld zingt Gods lof-luisterende moeder. Het veruit meest bekende lied van Naastepad, Eens als de bazuinen klinken, heb ik in ieder geval leren kennen op heel jonge leeftijd. Ook andere bekende liederen van zijn hand als God zij geloofd om Kanaän en David heeft de reus verslagen werden me dierbaar.
Als lid van de redactionele werkgroep ‘Nieuw Nederlandstalig’ van het Liedboek: Zingen en bidden in huis en kerk, viel mij de (grote!) eer te beurt om samen met de musicus Gerard Bal uit Naaldwijk de liederen uit Het lied op onze lippen te selecteren op ‘bruikbaarheid’ voor de nieuwe bundel en voor te dragen aan de redactie. In het Liedboek voor de Kerken van 1973 waren 11 Naastepadliederen opgenomen, in de bundel van 2013 werden het er 14. Een slechts geringe toename, zeker als je dat vergelijkt met de forse toename van het aantal liederen van Huub Oosterhuis in de nieuwe bundel. Bij het bestuderen van de liederen met het oog op de selectie groeide mijn ontzag voor de dichter Naastepad, vanwege zijn exegetische gedegenheid en diepgang, zijn meesterlijke en nooit platvloers hanteren van allegorische Schriftuitleg, de schoonheid en vindingrijkheid van zijn dichterlijke taalgebruik en de stijlvolle compositie van de strofen.
Veelal maakte Naastepad zogeheten contrafacten: nieuwe teksten op bestaande melodieën, vooral uit de Anglicaanse en Lutherse traditie en uiteraard uit het Geneefse Psalter, want dat Psalter had hij innig lief en dan met name in de berijming van de dichters van het ‘Landvolk’ (Muus Jacobse, Willem Barnard, Jan Willem Schulte Nordholt, Jan Wit en Ad den Besten). Hún psalmen liet Naastepad veelvuldig zingen, en ook hun nieuwe gezangen kregen een plaats in zijn diensten. Dat gold ook voor vroege Oosterhuisliederen. Naastepad en Oosterhuis, beiden rooms-katholiek priester, begonnen hun liederen in de landstaal te schrijven nog vóórdat het Tweede Vaticaanse Concilie besloot tot liturgie in de volkstaal. Met een vooruitziende blik en een zekere vrees dat er liturgische teksten en liedmateriaal van matig niveau zouden ontstaan, vatten zij hun ‘hymnenproductie’ aan. Oosterhuis is daar tot in het heden mee doorgegaan.
Een ruimte waar begeerte geen plaats heeft
Naastepad echter stopte eind jaren ‘60 met het dichten van liederen, met voor zover mij bekend slecht één uitzondering. Ten tijde van de grote demonstraties tegen Amerikaanse kernraketten op Nederlands grondgebied schreef hij het lied ‘O volk dat van uw Koning weet’ (Het lied op onze lippen, lied 94.) Een profetisch lied, geschreven bij Deuteronomium 10: 12-22, met als inzet ‘het volk’ te waarschuwen tegen ‘oude dwingelandij’, ‘vleierij’, en ‘verdrukkers’ en te wijzen op Hem die ‘u ontkomen deed’ met als eschatologische finale ‘de dag dat hun tiran zal zwichten’. Drs. Ineke van der Vlis citeert Naastepad in haar boek Laat ons de woorden wagen van ‘t Woord dat is geschied. Over het werk van Th.J.M. Naastepad (1921-1996): “Hoe geraken wij in een ruimte, een praxis van Godswege, waarin er voor de begeerte eenvoudig geen plaats is?” en zegt dan: “Kort en goed is dit de vraag waar het in de theologie van Naastepad om draait. Vanwege deze vraag gaat hij zijn gemeente voor, is hij hun voorganger in de boeken van de Schrift” (p. 49-50).
Begeerte, in de zin van machtswellust of materialisme, behoort tot een categorie menselijke eigenschappen die Naastepad in zijn werk als uitermate negatief duidt, net als traagheid (‘want de traagheid grijpt ons aan’), luiheid en onverstand. Daar plaatst hij eigenschappen Gods tegenover. In het eerder genoemde lied Voor hen die ons regeren (994) staan ‘overmoed’, ‘het blinde razen’, ‘de stemmen van het bloed’, ‘het onverstand’ en de regel ‘wij dienen vele heren / tot schade van het land’, tegenóver de Heer die ‘de namen telt’, ‘genade’ is, en wiens ‘bevel doet leven en vergeven’. De menselijke regeerders dus versus de Koning van gerechtigheid, die wordt gebeden om eigenschappen van Hem áán ons te schenken, zoals ‘ootmoed en verstand’ en te ‘dragen de zwakken in de poort’.
Onderzoek
Als buitenpromovendus van de PThU bestudeer ik het liedcorpus van Tom Naastepad vanuit verschillende invalshoeken. Eén invalshoek is het ontstaan en eerste gebruik van de liederen, inclusief de uitvoering ervan in de context van zijn eigen Rotterdamse Araunagemeente. Want dáár schreef hij zijn liederen primair voor, in nauwe samenhang met de Schriftlezingen en zijn eigen vertaling, exegese en verkondiging daarvan. Zo vormden de liederen samen met de gebedsteksten en de overwegingen een zorgvuldig afgewogen geheel, en werkten ze als versterking van de verkondiging.
Een andere invalshoek is hoe Naastepads liederen hun weg hebben gevonden in het liturgisch landschap van zowel de rooms-katholieke als protestantse tradities, hoe ze zijn opgenomen in bundels en hoe ze in de praxis van de zingende kerk zijn gerecipieerd. Ook is het onderzoekswaardig of de ‘stem’ van Naastepad nog mee kan spreken in het heden en welke functie zijn liederen daarbij kunnen hebben. Waar op het eerste gezicht gedacht kan worden – en ook gezegd wordt- dat zijn liederen veel te moeilijk, veel te gedegen, veel te complex zijn en in hun taalgebruik niet aansluiten bij een hedendaags ‘gehoor’, blijkt door verschillende praktijkervaringen dat er wel degelijk belangstelling gewekt kan worden voor die liederen.
Maar belangrijker dan de vraag naar hedendaagse interesse voor Naastepads liederen als zodanig, is mijn motivatie om het theologisch, maatschappijkritisch, profetisch geluid dat hij heeft willen laten horen, en dat onder andere ín zijn liederen klinkt, stem te blijven geven als, zoals hij het zelf zegt: “scheppend vrucht van de lippen”.
Johan Meijer
drs. J. Meijer (1973) is predikant in de Protestantse gemeente te Borne en doet als buitenpromovendus van de PThU onderzoek naar het liedcorpus van Tom Naastepad
In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 4. 3 april 2021