Waarom protestanten moeten protesteren, vooral tegen protestanten
In juni 2020 verscheen in het Tsjechische kerkelijke blad ‘Protestant’ een artikel van de hand van de filosoof Martin Šimsa over de kort daarvoor overleden filosoof Ladislav Hejdánek. Als vervolg op het artikel over Hejdánek van Miloš Rejchrt in IdW 49.8 wordt hier een verkorte vertaling van dit artikel van Šimsa geboden. Het laat zien hoe het denken van de bij Charta 77 betrokken Hejdánek, met name op het gebied van mensenrechten, voor de Tsjechische protestanten van betekenis blijft. Dat denken wordt door Šimsa op zijn wortels bevraagd en in zijn relatie tot het denken van prominente Tsjechen als Masarýk, Rádl en Hromádka geplaatst.
De vorig jaar overleden Tsjechische filosoof Ladislav Hejdánek (1927-2020) ging in zijn uitleg van bijbelse en filosofische teksten vrij te werk, vaak erg provocatief. Hij wilde discussies uitlokken, dialogiseren op grond van argumenten, en daarbij moest het gaan om de waarheid. De waarheid komt het laatste oordeel toe.
“Protestanten moeten protesteren tegen protestanten”, vond hij, “want dat is wezenlijk voor het protestantse christendom.” Zij mogen zich niet conformistisch gedragen, noch in intellectuele, noch in kerkelijke of politieke zin. Hejdánek oriënteerde zich in zijn protesten en kritiek aan filosofen als Socrates, die het stellen van vragen belangrijker vond dan de beantwoording (‘Een goede vraag heeft al geen antwoord meer nodig’) of Kierkegaard, die vond dat wie niet ter kerke gaat, één zonde minder doet, want wie ter kerke gaan, houden God en het nieuwtestamentisch christendom voor de gek; maar ook aan Nietzsche die beweerde dat een filosoof zich het sterkst moet richten tegen wat hij het meest hoogacht; en dat was in zijn geval ongetwijfeld het christendom.
Hejdánek putte niet alleen uit de filosofische traditie, maar ook uit de Schrift, met name uit de profetische traditie, die hem nader stond dan de priesterlijke traditie. Jezus zelf interpreteerde hij liever vanuit het evangelie, dat volgens hem veel levendiger dan [de brieven van] Paulus in lijn staat met die profetische traditie. In de geest van Nietzsche en de filosoof Rádl[1] zag hij Paulus als iemand die op het levende geloof van Jezus de christelijke kerk stichtte, waarin Jezus het voorwerp van een godsdienstige cultus was geworden in plaats van dat christenen hem in zijn geloof navolgden.
Hromádka
Hejdánek stond sympathiek tegenover Hromádka[2] in diens gedachten over de altijd doorgaande reformatie maar ook in diens kritiek op de tekortkomingen van de christenen en de kerken in de omgang met sociale vraagstukken en bij het meedragen van schuld aan de communistische machtsovername.
Voor Hejdánek en de zijnen wees Hromádka wees na de communistische machtsovername in 1948 een begaanbare weg. Hromádka had geen traan gelaten om de machtsovername, had de communisten niet vervloekt, maar bewonderde ze ook niet. Zijn houding maakte een kritische samenwerking inzake het socialisme mogelijk. Geïnspireerd door Masaryk zag Hejdánek het socialisme als een doordenking van democratie ook in de sociale en economische verhoudingen en in de vermenselijking van de onmenselijke trekken van het kapitalisme. Geïnspireerd door Božena Komárková[3] las hij Marx en de marxisten, zowel de westerse als de Tsjechische reform-marxisten Kosík, Gardavský en Machovec. Hij discussieerde met hen. Hij bekritiseerde Hromádka om diens intellectuele, morele en politieke fouten, maar bleef met hem in gesprek. Dat gebeurde zelfs nadat Hejdánek Hromádka op grond van diens rol in de Praagse Vredesconferentie in de jaren 1958-1968 als een emigrant neerzette, die maar weinig tijd in eigen land had doorgebracht en te weinig begrip had voor de situatie daarin.
De dialoog met Hromádka bleef mede mogelijk doordat Hromádka die voortzette, ook al werd de kritiek van Hejdánek en van de ‘Nieuwe Oriëntatie’, een kritische theologische stroming in de geest van Bonhoeffer, ontstaan in de vijftiger jaren, in de loop der jaren steeds feller.
Platonisme
Hejdáneks denken richtte zich op wat niet-objectiveerbaar is: op waarheid, geloof, rechtvaardigheid, mensenrechten, democratie en Europa. Daarin werd hij geïnspireerd door Jan Patočka[4] die in naoorlogse teksten overdacht hoe je platonische thema’s als de idee en de vrijheid kon begrijpen zonder gebruik te maken van de platonische metafysica. Patočka’s antwoord was negatief platonisme, ontleend aan Kant, een filosofie, die zich niet aan zichtbare dingen vasthoudt. Hejdanék hanteerde een meer christelijk-morele agenda doordat hij zich richtte op de zojuist genoemde zaken waarbij niet abstracte waarheid, maar het concrete belang van mensen op het spel staat. Dat leidde tot statements als: Je wenst iedereen de waarheid toe. Vrees niet, geloof slechts. Het geloof verzet bergen. Wie gelooft, zal genezen. Rechtvaardigheid moet vooral rechtvaardigheid zijn voor de armen, de verdrukten, de rechtelozen. Mensenrechten zijn het recht van allen, maar je moet erop toezien dat ze in het bijzonder worden gerespecteerd met het oog op wie zwak zijn, aan de rand van de samenleving, gemarginaliseerd, vergeten, verlaten, rechteloos. Zoals Masaryk al had gezegd: democratie moet proberen de liefde tot de naaste op politiek niveau te realiseren en Europa moet het westerse christelijke project zijn, waarin we niet alleen met andere mensen, maar ook met andere volken en staten samenwerken en ons solidair tonen. Weliswaar zouden protestanten in de eerste plaats moeten protesteren tegen protestanten, maar ze kunnen katholieken, marxisten, socialisten, liberalen of conservatieven niet buiten beschouwing laten. Ze leven immers met hen samen in dit land, in Europa en in de wereld.
Kritiek of bezinning zijn volgens Hejdánek de manieren waarop men op het denken betrokken is en dat tevens controleert en verder ontwikkelt. Kritiek en bezinning houden de filosofie, maar ook het christendom en de democratie in leven. Het voordeel van de democratie is dat ze in staat is kritiek te integreren en daartoe zouden ook de filosofie en het christendom in staat moeten zijn.
Waarheid
In het denken van Hejdánek is degene die ons roept niet de (G)god die met Bonhoeffer een afgedane metafysische waarheid is. Die ons roept is de Waarheid. Dat is niet waarheid in aristotelische zin (adequatio rei et intellectus), maar de Waarheid, waar Jezus getuigenis van aflegt, de Waarheid die ons bevrijdt en die ons tot handelen oproept. De Waarheid zegt ons, dat we moeten opstaan uit onze luie stoel en van haar moeten getuigen, zoals Samuel, de profeten of Jezus dat deden. De Waarheid komt vanuit de toekomst en roept ons naar de toekomst die werkelijkheid kan worden, zolang wij de Waarheid horen en volgens die stem handelen. Een trouwe partner van de waarheid is het geloof, dat het tegendeel is van de vrees en die het ons mogelijk maakt te handelen in vertrouwen op de toekomstige en naderende Waarheid.
Hejdánek kan en moet ook bekritiseerd worden. Hoe kun je denken over niet-objectiveerbare waarheid, geloof, gerechtigheid… en daarvan toch niet het object van het denken maken? Is negatief platonisme niet eveneens platonisme, negatieve theologie ook theologie, negatieve metafysica eveneens metafysica? Hoe kan de waarheid het criterium van alle dingen zijn, als we geen enkel criterium hebben voor de vaststelling van dat criterium, omdat de waarheid zelf het hoogste criterium is? Onthult het begrip ‘het niet-objectiveerbare’ niet de een sterke gedachtenafhankelijkheid van Hegel en van het denken van de vroege Marx? Is Hejdáneks niet-objectiverende denken niet slechts een soort kerstening van Patočka’s negatieve platonisme? Maakt Hejdánek de waarheid, het geloof, de gerechtigheid niet immuun voor…alle kritiek? Volgens Popper en Habermas moet de wetenschap en de filosofie bekritiseerbaar en weerlegbaar zijn. We weten dat Hejdánek de Griekse filosofie waardeerde vanwege de uitvinding van het abstracte denken, maar natuurlijk kun je je afvragen hoe je abstract moet opvatten wat volgens Hejdánek niet abstract kan worden opgevat? Belanden wij dan niet op een dwaalspoor of in de pure mystiek? Ook dergelijke tendensen zijn in het denken van Hejdánek te vinden; met Waarheid komen we in een situatie van vervoering terecht, van extase – ek-stasis –, van buiten zichzelf staan. In dat begrip, evenals in andere begrippen en in het etymologisch spelen daarmee, kunnen we de invloed waarnemen van Heideggers filosofie van het zijn, dat zich meer dan genoeg verwijderde van het abstracte (filosofisch methodologische) denken en probeerde te komen tot een ander ‘vroom’ of ‘mystiek’ denken.
Nieuwe Oriëntatie
De ‘Nieuwe Oriëntatie’ en uiteindelijk ook Charta 77 (Božena Komárková, Ladislav Hejdánek, Jan Šimsa en anderen) streden ervoor dat de staat, die zich socialistisch noemde, haar eigen wetten naleefde. Hejdánek vroeg toestemming voor ‘de socialistische wetgeving’ in ‘Brief aan een vriend nr. 4’ en mijn vader, Jan Šimsa, deelde politieagenten en geheime agenten van de staatsveiligheidsdienst herhaaldelijk mee dat zij zich net zoals andere burgers aan de wet moesten houden. In haar brieven maakte de Nieuwe Oriëntatie de regering en instanties daar al lang voor Charta herhaaldelijk op attent. Ook in de wetten van de Tsjechoslowaakse socialistische republiek was een hele serie vrijheden en rechten gegarandeerd, maar die werden niet nageleefd. Wet nummer 120[5] was het kersje op de taart, die het beroep op dat naleven veel explicieter en efficiënter mogelijk maakte.
Aan het eind van zijn leven werd hij zorgvuldiger, vriendelijker en toleranter, maar hij ging ook steeds meer van zwarte humor houden. Toen hij ons in Písek (zijn woonplaats) enkele kisten met buitenlandse literatuur schonk voor de universiteit van Ústí nad Labem, zei hij: “Dat lees ik toch niet meer; in het graf is het te donker.” Zo nam hij in een laatste telefonisch contact afscheid van mij met de woorden: “Als ze toevallig zeggen dat ik gestorven ben, dan kun je zeggen dat je dat al van mij hebt gehoord.”
Als we Hejdánek serieus willen nemen, dan moeten we geloven zoals Abraham en Jezus, denken zoals Socrates, Kierkegaard en Rádl, protesteren en kritiseren zoals de profeten en Hejdánek, liefhebben en leven zoals Jezus.
Martin Šimsa
Dr. M. Šimsa werkt als filosoof aan de Masaryk-universiteit in Brno. Dit artikel werd vertaald en bewerkt door Hans van der Horst, Jan Amos Dus en Ids Smedema
[1] E. Rádl (1873-1942) was een kritische aanhanger van Masaryks democratisch Tsjechoslowakije in de jaren 1918-1939.
[2] J.L. Hromádka (1889-1969) was invloedrijk decaan van de protestantse theologische Comeniusfaculteit in Praag.
[3] Božena Komárková (1903 -1997) was een Tsjechische filosofe en theologe, en ondertekenaar van Charta 77.
[4] J. Patočka (1907-1977) was fenomenologisch filosoof. Hij overleed kort na een lang verhoor door de Tsjechoslowaakse geheime dienst, waartoe hij was opgeroepen na een clandestiene ontmoeting met de Nederlandse minister van buitenlandse zaken Max van der Stoel.
[5] Deze wet uit 1976 deelde in feite gewoon mee dat de akkoorden van Helsinki uit 1975 over mensenrechten waren geïncorporeerd in de wetten van het communistische Tsjechoslowakije.
In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 4. 3 april 2021