Gods linker- en rechterhand: Miskotte en de voorzienigheid (2)

logoIdW

 

“God grijpt de sterveling met links om hem met
rechterhand in heilig ongeduld te louteren tot goud.” (Wessel ten Boom[1])

In vervolg op mijn vorige artikel[2] over de voorzienigheid, waarin ik inging op het denken van Miskotte en Barth op dit punt en verdedigde dat vooral bij Miskotte maar ook bij Barth er ruimte blijft voor “een donker deel van het goddelijk beleid”, zoals Miskotte het verwoordt, ga ik in dit deel in op de overgebleven twee vragen: (3) Wat is de bijbels-theologische basis voor het onderscheid tussen Gods linker- en rechterhand?, en (4) Is dit onderscheid niet in strijd met de eenvoud van God?

Dat Gods beleid zowel een licht als een donker deel heeft, dat is ook wat bedoeld wordt met de metafoor van Gods rechter- en linkerhand. We moeten uiteraard bedenken dat we hier met een metafoor te maken hebben. God heeft geen lichaam en dus ook geen handen. Maar de antropomorfismen van de Bijbel, waaronder die van de hand, zijn toch treffend, omdat ze, preciezer dan begrippen, zeggen wat aan de orde is: God kan, net als mensen, echt handelen. Het verbum ‘handelen’ is niet voor niets zelf de werkwoordelijke vorm van het substantief ‘hand’!

Gods hand(en) in de Bijbel
Als we in de Hebreeuwse Bijbel gaan kijken, dan wordt daar veelvuldig over Gods hand (jad, ca. 200x), arm (zeroa, bijv. Ex. 15:16) en rechterhand (jamien, bijv. Ps 16:11) gesproken. Steeds gaat het erom uit te drukken dat van God macht en kracht, werking uitgaan. Verder kan het heel verschillend zijn wat Gods hand doet. Die hand kan troosten, zegenen, beschermen, dragen, bevrijden, slaan, verwoesten, oprichten, leiden, straffen, herstellen, bewaren, aanraken, scheppen, en arbeiden. Gods rechterhand werkt echter altijd bevrijdend voor Israël, zowel voor het volk als geheel (bijv. Jes. 62:8) als voor het individu (bijv. Ps. 16:11). Typerend is de lofzang in Psalm 118:15-16 – “In de tenten van de rechtvaardigen klinkt een luide vreugdezang van verlossing: De rechterhand van de HEER doet krachtige daden, de rechterhand van de HEER is verheven, de rechterhand van de HEER doet krachtige daden.” Nog in onze cultuur is iets bewaard van het besef van het verschil tussen de linker- en rechterhand. Bij een huwelijk zegt de ambtenaar: ‘Geef elkaar dan nu de rechterhand’. Als het echtpaar elkaar de linkerhand geeft, telt het huwelijk niet. Rechts staat in alle culturen voor de meeste kracht, en voor heil, voorspoed. Links daarentegen staat voor minder kracht, voor ongeluk (Ehud, Richt. 3). Ook de uitdrukking ‘iemands rechterhand zijn’ heeft bijbelse wortels. De koning van Psalm 110 zit aan de rechterhand van de HEER, want hij is Zijn rechterhand: de HEER handelt door middel van de koning, tot heil van het volk. Daarom wordt van Jezus gezegd dat Hij zit aan de rechterhand van de Vader (Hebr. 1:13 e.a., Apostolicum): de Vader regeert de wereld via de Zoon, met kracht en tot heil. In het laatste oordeel is er echter opnieuw een links en rechts, aldus de gelijkenis van Jezus: dan nemen de gezegenden plaats aan de rechterhand van de koning, en de vervloekten aan de linkerhand (Matt. 25:34, 41).
Er is mij geen Bijbelplaats bekend waar expliciet gesproken wordt over Gods linkerhand. Toch roept het uitdrukkelijk spreken over Gods rechterhand natuurlijk wel automatisch de vraag op: ‘hoe zit het dan met Gods linkerhand? Het zal toch niet zo zijn dat God maar één hand heeft?’ Bijvoorbeeld in Psalm 16, dat eindigt met “lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, voor altijd” – dat slot roept meteen de vraag op: ‘aha, is er misschien ook een linkerhand, waar geen lieflijkheden in zijn?’ En bij het doorlezen van de Psalmen vind je dan ook steeds weer aanwijzingen dat die linkerhand er is. De nood van waaruit de dichters spreken komt immers ook uit Gods hand. Alleen wordt daar in andere beelden over gesproken, tal van beelden. Dat de HEER de mens ook “bitterheid aandoet” (Ruth 1:20), niet alleen individueel, maar ook collectief, zit bijvoorbeeld in het idee van de vloek, waarmee God niet alleen zijn vijanden, maar ook zijn eigen volk geregeld treft. Sommige boeken getuigen bijna als geheel van zulk handelen, zoals Klaagliederen en Nahum. Het meest sprekend als bijbels-theologische basis voor het dogmatische onderscheid tussen linker- en rechterhand is echter het boek Job, waar aan het begin de Satan verschijnt als een van de ‘zonen van God’ (Job 1:6), waar een huiveringwekkende deal tussen God en de Satan de achtergrond vormt van heel Jobs lijden. Als we bedenken dat Job hier niet primair model staat voor Israël, maar voor de mensheid (Job was geen Israëliet), dan suggereert de auteur, dat aan het hele probleem van het menselijk lijden, altijd en overal, een verbijsterend pact ten grondslag ligt, geen pactum salutis, maar een pact tussen God en déze zoon van Hem. Het heil is dan níet de wetenschap dat God twee schone handen heeft, maar dat er een Losser is (Job 19:25). Dat Gods rechterhand sterker is dan Zijn linker, daarin ligt de ware troost van het geloof. Dat Gods hárt bij Zijn rechterhand is, bij de ware Zoon van Hebreeën 1, en niet bij de linkerhand, niet bij de valse zoon van Job 1, dat is de echte geloofskennis. Zo is, niet terminologisch maar wel inhoudelijk, het onderscheid tussen Gods linker- en rechterhand een bijbels-theologisch gegeven.

Twee handen en de eenvoud Gods
Dan nog de dogmatische vraag of dit onderscheid tussen Gods linker- en rechterhand niet in strijd is met de eenvoud Gods. Laten we allereerst erkennen dat dit niet zozeer een bijbelse vraag is, maar een echt dogmatische. De Bijbel stelt zich de vraag naar het hoe van de eenvoud Gods geloof ik nauwelijks. Men beleeft in alle dingen die God doet Hemzelf, steeds opnieuw, steeds anders. De eenvoud Gods is meer een vooronderstelling dan inhoud van de overwegingen. Maar als wij gaan denken, stuiten we natuurlijk wel op dit probleem. Dat het een dogmatisch vraagstuk is, betekent dus niet dat het een irrelevante vraag is. Wij moeten ergens een idee hebben over hoe Gods lichte én donkere handelen kunnen samengaan in het éne goddelijke Wezen. Mijns inziens kunnen we dat júist met de metafoor van de handen heel goed. Wij begrijpen dat één persoon twéé handen heeft, waar hij verschillende dingen mee kan doen, volgens de Bijbel bij de mens zelfs zo sterk dat “de ene hand niet weet wat de andere doet” (Mat. 6:3). Toch zullen we zo iemand niet een gespleten of zelftegenstrijdige persoon noemen. Dat doen we pas als we zeggen dat iemand met ‘dubbele tong’ spreekt of ‘dubbelhartig’ is. Als wij God willen leren kennen, moeten we nu eenmaal niet bij Zijn handen blijven staan. Dan verwart de dubbelheid ons. Wij moeten zijn Woord en zijn Hart leren kennen. Dan worden de raadsels van de handen niet opgelost, maar dan ontstaat wel het vertrouwen dat de linkerhand uiteindelijk zal moeten zwijgen, omdat, zoals in het citaat van Wessel ten Boom hierboven gezegd wordt en ook door Luther werd benadrukt, de linkerhand uiteindelijk de rechter dienen moet.
Ik geloof, maar dat geef ik graag voor beter, dat als we dit meer op begrip willen brengen, de hegeliaanse terminologie behulpzaam kan zijn. Hegel spreekt over these, antithese en synthese als een beweging van ‘Aufhebung’, opheffing niet alleen in de zin van beëindiging maar ook in de zin van ‘op een hoger plan brengen’. Gods handelen is zoiets als de samenwerking van linker- én rechterhand, van vloek en zegen, van oordeel en genade, ten gunste van: het Rijk Gods, waarin Hij zal zijn alles en in allen. Dán, in het Rijk Gods, zullen we dus ook pas voluit kunnen zeggen dat Hij de enige is, “en Zijn Naam de enige” (Zach. 14:9). Nu, voorafgaand aan die jongste dag, is de eenvoud Gods iets dat slechts gelovig beleden en bezongen kan worden, meer dan beleefd en zelfs, helaas, ietsje meer dan doordacht.

Willem Maarten Dekker

[1] ‘Vrede Gods daalt neer op Saulieu’, in: Dromen. Late gedichten, Didam 2020, 46. Deze zojuist verschenen dichtbundel is tegen verzendkosten verkrijgbaar bij de auteur, whtenboom@telfort.nl.

[2] ‘Miskotte en de voorzienigheid. Een reactie op de reacties’, In de Waagschaal 49 (2020), 10, 24-28.

In de Waagschaal nummer 11, jaargang 49, 14 november 2020