In memoriam prof. dr. A. (Aad) van Egmond
Op zondag 19 april 2020 overleed dr. Aad van Egmond, op de leeftijd van tachtig jaar. Als student, student-assistent en promovendus van deze gereformeerde theoloog wil ik in dit in memoriam iets zeggen over zijn betekenis en over wat hij ons wilde meegeven.
In 2018 verscheen van zijn hand het aan zijn kleinkinderen opgedragen boek “Het christelijk geloof. Een eigentijdse introductie.”[1] Het is een bijzonder boek in die zin, dat het geen uitvoerige dogmageschiedenis biedt en evenmin op veel plekken expliciet positie zoekt ten opzichte van het werk van andere systematisch-theologische denkers. Van Egmond heeft dit boek willen schrijven voor gewone mensen van vandaag die de nieuwsgierigheid opbrengen om te willen weten wat bedoeld wordt als over ‘God’ wordt gesproken of als het ‘christelijk geloof’ ter sprake komt. Wie daarin door Van Egmond wil worden meegenomen, wordt in ogenschijnlijke eenvoud teruggebracht naar de kern, naar het begin: het verhaal van Jezus Christus, dat op zijn beurt is ingebed in de Tenach. Daar heeft, stelt hij, de Exodus-ervaring beslissende betekenis: Israël heeft ervaren dat er een bevrijdende en tegelijk liefhebbende macht is, de Eeuwige, op wie je kunt vertrouwen. Daarom verdient alleen déze het om God te worden genoemd. ‘God´ is een predicaat, dat later tot eigennaam is gemaakt. Je moet dat zien, zegt Van Egmond, want anders kun je met het woord ‘God’ alle kanten uit, van een almachtig wezen met persoonlijke trekken tot het onpersoonlijk beste of mooiste in jezelf. Maar wie het spoor van de bijbel volgt, ziet iets anders. En dat lijkt de reden te zijn, dat Van Egmond twee van de drie delen van zijn boek ‘gewoon’ (wat het allesbehalve is) wijdt aan een introductie in de bijbel.
In het laatste deel ‘Geloven’ komt deels aan de hand van het Apostolicum de inhoud van het christelijk geloof aan de orde, bijna als een catechese-boek voor volwassenen. Maar het accent dáár op de fides quae verdwijnt nooit achter een zeer gekwalificeerde en gepassioneerde benadering van de fides qua. Geloven is je vertrouwen stellen op déze God, wiens zijn met Karl Barth “der Liebende in der Freiheit” wordt genoemd. Dat geloof helpt je de dingen van deze wereld in één ander licht te zien, revolutionair en hoopvol. Het helpt je vol te houden, het helpt je het leven en je tekortkomingen te aanvaarden en het helpt je niet in het minst om strijdbaar te zijn tegen het vele onrecht in deze wereld, dat Van Egmond diep raakte. Hij kon er eenvoudig gezegd gewoon niet tegen. En daarom de inspiratie door de Bergrede, die wonderlijk mooie boodschap van deze wereld omgekeerd. Want de macht van déze God is een bevrijdende macht. Zijn geraaktheid door de Bergrede, heeft Van Egmond ooit gezegd, was een van zijn belangrijkste redenen om theologie te gaan studeren. Als kind van de oorlog, als Rotterdammer die als zuigeling het bombardement van 1940 moet hebben meegemaakt, maar ook als uiterst betrokken wereldburger, had Van Egmond een pacifistische inslag.
In de hierboven geschetste opzet van zijn boek komen we niet alleen de systematicus tegen die onder meer door Miskotte en Barth geïnspireerd was, maar ook (en misschien wel eerst en vooral) de bevlogen predikant. Voor hij docent aan de Christelijke Sociale Academie in Kampen, docent en later hoogleraar systematische theologie aan de VU werd, was hij gemeentepredikant in Wormer en in Badhoevedorp. Zijn laatste boek is in een lang rijpingsproces geschreven in wisselwerking met gesprekken ooit met studenten en collega’s, maar het had tegelijk een directe ‘Sitz im Leben’ in zijn eigen homiletische praktijk. Van Egmond preekte graag en gepassioneerd, waarbij de verkondiging van de liefde van God centraal stond.
Als studenten aan de VU merkten we minstens drie dingen. Zijn systematisch-theologische uitleg was betrokken op de politiek-maatschappelijke werkelijkheid waarin theologische posities waren ingenomen. De weerstand tegen een algemeen godsbegrip en tegen de natuurlijke theologie, of anders gezegd: de inzet bij het bijbels getuigenis, bij de ‘Naam’ c.q. bij de openbaring werd onvermoeibaar in verband gebracht met de ontsporingen in de Duitse theologie rond de beide Wereldoorlogen. Maar evenzeer werd de inzet van Barth bij Gods zelfopenbaring telkens weer door hem verdedigd tegen de kritiek daarop van H.M. Kuitert en diens these dat al het spreken over boven van beneden komt. Logisch is dat niet helemaal onwaar, zei hij dan, maar het gaat eraan voorbij dat aan dat spreken van beneden een overweldigende ervaring voorafgaat die is gegrond in het spreken en handelen van God dat aan het begin staat. Dat vond hij nog veel logischer.
Het tweede is, dat Van Egmond ook ons aanleerde om in de dogmatische bezinning de homiletische en pastorale praktijk leidend te laten zijn. Wat je niet van de kansel kan zeggen, zei hij eens, moet je in de dogmatiek geen plaats geven.
Het derde, en misschien wel meest indrukwekkende, was dat hij er telkens blijk van gaf, hoe in zijn denken en in zijn theologische keuzes de vragen van de lijdende mens centraal stonden. Ook daarin was zijn theologie pastoraal georiënteerd. Zijn proefschrift[2] handelde over “de lijdende God in de Britse theologie van de negentiende eeuw.” Van Egmond was gefascineerd door de manier waarop theologen als Newman en Maurice, maar ook Barth en Moltmann zich in meer of mindere mate bewogen in het spoor van de christelijke theopaschitische traditie. Hoe ver gaat God in zijn solidariteit met de mens, en is de gedachte dat aan het kruis God zelf lijdt daar niet de meest indringende uitdrukking van?
Aad van Egmond startte zijn colleges altijd met een fragment uit de literatuur. Zo kwam Dostojewski met het verhaal van de grootinquisiteur voorbij, maar onvergetelijk is voor ons als studenten het moment dat hij de passage voorlas uit ‘Moeder en zoon’ van Gerard Reve, waarin deze aan een katholiek theoloog de vraag stelde, of het niet God zelf was die tijdens Jezus’ doorwaakte nacht in Gethsemane, voorafgaande aan zijn lijden, in wanhoop aan zichzelf twijfelde. ‘Dat is wat de Kerk ons leert’, luidt het antwoord. Aad van Egmond las ons dat voor, en keek ons daarbij veel betekend aan. Hij gaf het ons niet mee als dogma, maar als een uitnodiging om na te denken, en tegelijk bijna als een persoonlijk getuigenis.
Daarin kwam dan ook naar voren dat Van Egmond de indruk wekte dat dogmatiek vooral dáár spannend wordt waar je je op het randje van de heresie bevindt. Dat immers is de plek waar overgeleverde leer en het geleefde en vaak zo weerbarstige leven elkaar bi uitstek raken en bevragen. Wat kun je nog verantwoorden, en wat gebeurt er als je dit of dat beweert? Wat betekent dat dan voor de naar betekenis en naar God zoekende mens? Van Egmond maakte dogmatiek tot een spannend vak. Hij was een docent (en later hoogleraar) die persoonlijke betrokkenheid op zijn studenten toonde. Tot op hoge leeftijd, ook in de lange periode van afnemende gezondheid, ongeneselijke ziekte en veel pijn, bleef hij zeer belangstellend naar hoe het zijn studenten verder was gegaan.
Aad van Egmond heeft als bestuurder, als decaan van de theologische faculteit van de VU, van dichtbij grote veranderingen in het universitair-theologische landschap van Nederland meegemaakt. Dat daarin een einde kwam aan de traditionele band met tussen de VU en de toen nog Gereformeerde Kerken heeft hem wel pijn gedaan.
Zoals boven gezegd: Van Egmond legde telkens uit hoe ‘God’ als predicaat pas ergens in de ontwikkeling van de Bijbel een eigennaam geworden is. De Eeuwige, die het waard is God genoemd te worden, openbaart zich als liefde. Van Egmond legt daar in zijn laatste[3] boek alle nadruk op. Overal waar je in de bijbel ‘God’ ziet staan, zegt hij, moet je eigenlijk ‘liefde’ denken. Dat is dan geen zoetsappig of romantisch begrip, maar in het spoor van de bijbels boodschap gekwalificeerd door zorg en gericht op vrijheid. Christelijk geloof is heilzaam geloof, anders klopt er iets niet. En dat is omdat het godsbegrip – dogmatisch gesproken – van meet af aan en principieel gevuld is door Jezus Christus, in wie Gods liefde openbaar wordt.
Tijdens een studentenreis aan het nog communistische Tsjechoslowakije die hij als docent begeleidde, bezochten we een kerkdienst. Aad van Egmond nam na afloop het woord, en zei vrolijk en vol overtuiging: “Ik heb maar twee dingen verstaan: ‘Jezus Christus’ en ‘Amen’.” Maar dat is genoeg!
Dat beeld blijft me bij. Ik denk voor velen te spreken als ik zeg dat we Aad van Egmond dankbaar zijn voor wat hij ons heeft geleerd en gegeven, voor zijn inspiratie en zijn betrokkenheid, en voor zijn vermogen om de eenvoud van waar het in de kerk om gaat zo doordacht meegegeven te hebben. Moge zijn gedachtenis tot zegen zijn en moge hij geborgen zijn in de liefde van de Eeuwige.
Ids Smedema
Dr. I.J. Smedema is predikant-secretaris van de Protestantse Geestelijke Verzorging bij de krijgsmacht en woonachtig te Leusden
[1] A. van Egmond, Het christelijk geloof. Een eigentijdse introductie, Kok Boekencentrrum, 2018.
[2] A. van Egmond, De lijdende God in de Britse theologie van de negentiende eeuw. De bijdrage van Newman, Maurice, McLeod Campbell en Gore aan de christelijke theopaschitische traditie, Amsterdem 1986.
[3] Veel artikelen van hem zijn ter gelegenheid van zijn emeritaat in 2001 bijeengebracht in: Dr. A. van Egmond, Heilzaam geloof. Verzamelde artikelen, bezorgd door Drs. D. van Keulen en Dr. C. van der Kooi, Kampen 2001.
In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 8. 22 augustus 2020