Binnenruimte: een psychisch apparaat, het zelf en de ziel

logoIdW

Opzet

In drie stappen poog ik tot een tegelijk meer omvattend en verdiepend idee te komen over binnenruimte als uitdrukking van wie wij zijn. Van minder naar meer ga ik van het psychisch apparaat naar de ziel, met daartussen het zelf.

Het psychisch apparaat als structuur van de psychische binnenruimte

Hoe is het ook alweer gesteld met onze psychische binnenwereld? Bepaalde trefwoorden zijn nog altijd wel in omloop vermoed ik. Er is het onbewust, het Id, het driftmatige. Er is het Superego, meestal opgevat als een soort van geweten, in ieder gelinkt aan verboden. En er is het Ego, het ik dat om zo te zeggen de balans zoekt en bewaart tussen Id en Superego. Immers het Id kan niet zijn vrije gang gaan, maar moet ook weer niet al te veel gefrustreerd raken en het Superego daarentegen moet niet te vaak teleurgesteld worden, maar het moet ook geen sadistische trekken krijgen. Het Ego staat dan ook in dienst van zelfbehoud en het belang op de lange termijn. Want het valt te verwachten dat strevingen en verlangens enerzijds en verboden anderzijds kunnen botsen. Het Ego reguleert, maar het kan daarin ook tekortschieten met onbewuste conflicten als gevolg, die zich in allerlei symptomen en gedragingen kunnen manifesteren. Zo, in grove lijnen, introduceerde Freud (1856-1939) in zijn latere werk een structureel model voor onze innerlijke wereld.

Het gaat om een dynamisch krachtenspel, immers er is sprake van interactie tussen die drie structuren (wat zijn het trouwens voor structuren?) hetgeen met de nodige intensiteit gepaard gaat. Hoe sterker de verboden verlangens hoe groter de angst, om een voorbeeld te geven. En om het plaatje compleet te maken, dit alles heeft zich van jongs af ontwikkeld. En het dient vooral het zich handhaven en aanpassing. Ter aanvulling, het Ego heeft de nodige hulpmiddelen ter beschikking om de taak te vervullen. Daarbij horen bijvoorbeeld de afweermechanismen; daarmee werd vooral Anna Freud (1895-1982), dochter van, beroemd. Het is een grove schets, maar daarmee is het niet achterhaald of ouderwets. Het geldt op een bepaalde manier nog altijd. Alleen, het accent lag op deze wijze wel heel erg bij die innerlijke, in belangrijke mate onbewuste binnenwereld, met een therapeut als blanco scherm. Daarmee verdwenen in behandelingen de maatschappelijke context en de buitenwereld in belangrijke mate uit beeld. Dat zou dan ook veranderen.

En de buitenwereld dan?

Er werd een overgang gemaakt van wat heette de ‘one-person’ psychologie naar de ‘two-person’ psychologie. Daarmee kwam een relationele benadering centraal te staan met alle aandacht voor de interactie tussen patiënt en behandelaar in de therapie. Het gaat nog steeds om de innerlijke beleving, maar dan vanuit dat interactionele perspectief. Van jongs af aan bouwen mensen op basis van hun ervaringen innerlijke schema’s op, die aanleidingen geven om te reageren, te begrijpen en zin te verlenen zoals ze doen, ook in de interactie met de behandelaar. Binnen- en buitenwereld zijn op elkaar betrokken. Nog anders, de binnenwereld wordt gerecontextualiseerd. Een van de smaakmakers naast Freud, Ferenczi (1873-1933), meende al dat het intrapsychische wezenlijk inter-persoonlijk is.

Het zou mij niet verbazen, indien het werd uitgeplozen, dat deze beweging parallel loopt met de ontwikkeling van de zogenaamde antropologische consensus namelijk dat de mens een relationeel wezen is. Zoals Buber (1878-1965) al formuleerde: ‘In den beginne was de relatie’. Per slot van rekening is niemand van ons met zichzelf begonnen.

Ontzield apparaat

Wat hebben we nu? We hebben een tamelijk kaal dynamisch-structureel model van onze binnenwereld, of beter van het psychisch apparaat. Het wordt apparaat verraadt een nogal technische insteek met een bijbehorende technicus, die weet hoe het in elkaar zit en werkt. Zo is het in zekere zin ook. In bepaalde psychologische benaderingen wordt inderdaad uitgegaan van herkenbare en meetbare, te objectiveren mechanismen en wetmatigheden van het psychisch apparaat, al dan niet gerelateerd aan meetbare en lokaliseerbare hersenactiviteit. Westerink noemt dit veelbetekenend een ‘ontzield’ apparaat (Westerink, 2018). Anderen hebben laten zien dat de ziel aan deze meetbaarheidhypothese ten onder is gegaan (zie Verhagen, 2018). Daar hoeft het evenwel niet bij te blijven.

Het zelf in de bestaansruimte

Om te zien of we nog enige ‘bezieling’ in het apparaat kunnen vinden of terugleggen, moeten we kijken naar het tegenwoordig centraal begrip ‘zelf’. Ik bedoel met zelf de persoon die ik ben of iemand is, dus niet alleen het aspect of onderdeel psychisch apparaat. Het zelf omvat mij geheel, als persoon, als mens, dus ook mijn lichamelijkheid. Dus ook woorden als zelfbeeld, zelfwaardering, die heel gebruikelijk zijn, zeggen nog te weinig. Maar dat kun je natuurlijk wel meten en daarom is dat technisch gesproken zo bruikbaar. Het zelf is niet zo gemakkelijk te meten. Taylor (1989) gaf een definitie van identiteit, die ik hier ook gebruik voor het zelf en als volgt parafraseer: Ik ga (in mijn ontwikkeling) als persoon bindingen aan en identificeer mij met waarden en idealen, die daarmee de horizon vormen waartegen ik zo goed en zo kwaad als dat gaat van moment tot moment afweeg wat goed is, waardevol is, of gedaan moet worden, waar ik voor ga of tegenin ga (p. 27). Het is de horizon waarbinnen ik in staat ben om positie in te nemen. Ik zou het woord horizon ook wel willen vervangen door ruimte, waarbinnen ik mij bevind. Het is er altijd, niet altijd even bewust of scherp, en bij tijden ben ik gedesoriënteerd, de weg kwijt of onzeker.

Desoriëntatie en bestaansoriëntatie

Nu is het denkbaar dat iemand van die onzekerheid of desoriëntatie naar wordt en klachten krijgt, zoals angst. Dat brengt iemand bij een behandelaar, die vervolgens het psychisch apparaat onder de loep neemt. Daar is niks op tegen als maar in beeld blijft dat we een existentieel probleem hebben aangekaard: desoriëntatie in de ruimte van het bestaan. Dat kan onmiskenbaar impact hebben op het functioneren van het psychisch apparaat door de stress die het veroorzaakt, en het herstel van dat laatste kan het hervinden van bestaansoriëntatie vast ook vergemakkelijken, maar hoogst waarschijnlijk niet oplossen. Terwijl het wel om een oplossing vraagt, zo niet schreeuwt. Moet het daar dan ook niet over kunnen gaan in een behandeling? Ik zou denken van wel.

Ik volg Giddens (1991) die in het kader van bestaansoriëntatie en desoriëntatie vier fundamentele thema’s benoemde. Allereerst is er het bestaan zelf. Aspect van de horizon à la Taylor is een idee over het bestaan zelf, een eventueel religieus idee, zoals dat uit oude teksten is overgeleverd, of anderszins. De wereld is zoals ze is, omdat ze zus of zo moet zijn. Dan is er in de tweede plaats het mij bewust zijn te leven in alle tijdelijkheid. Angst voor verlies van bestaan wordt in het kiekeboe spelletje geoefend. In de derde plaats is er de ander. Geloof in de betrouwbaarheid en integriteit van de ander is belangrijk voor mijn stabiliteit als persoon (als een zelf). En in de vierde plaats is er dan nog mijn zelf als een continu, reflectief en interactief ‘project’ (hoe zijn we geworden en waar gaan we heen). Om het in termen van Kunneman (2005) te zeggen: trage vragen laten zich niet oplossen door ze om te zetten in technische vragen (p. 226). De zorg die daaruit spreekt is de zorg om het zelf, die verder gaat dan de zorg om het psychisch apparaat.

De ziel als binnenruimte in de bestaansruimte

De zorg voor het zelf is de opvolging van de zorg voor de ziel (Westerink, 2018, 33). Wat stel ik me voor bij de ziel? Een binnenruimte. Zoals de binnen ruimte van een hofboerderij, of de binnenplaats van een kasteel, of het centrale plein in de stad. Alles leidt er naar toe, alles vertrekt vandaar. De binnenruimte staat dus niet los van de buitenruimte; er is een voortdurend verkeer, in en uit, een voortdurend uitdagende of vermoeiende, een ontregelende en steunende ontsluiting. Daar, op de binnenplaats, speelt zich het leven af, daar vallen de beslissingen. Op pleinen komt de ziel van een volk in opstand en worden revoluties uitgevochten of neergeslagen. De ruimte kan onder druk komen te staan, waardoor die ineenkrimpt. Zo spreken psalmen over een benauwde ziel, onder de druk van allerhande stress. En evenzeer kan een ziel ruimte vinden en stil worden van verwondering. De ruimte kan gevuld worden met een lied, met vertrouwen, met hoop en liefde. En plots is de ruimte leeg.

En gek genoeg, of niet (?), hebben al die binnenruimtes hun eigen karakteristieke sfeer en kleur. De ene hofboerderij is de andere niet, het ene (revolutionaire) plein is het andere niet. De ene ziel is de andere niet. En tegelijk is het zo dat zich dat eigene, dat authentieke in de tijd hortend en stotend heeft ontwikkeld, dat zich een structuur heeft ontwikkeld en er een samenhang ontstaat, die ons doet worden tot wie we zijn.

Piet Verhagen

Dr. P. J. Verhagen is psychiater, groepspsychotherapeut en theoloog en werkzaam bij GGZ Centraal te Harderwijk

Literatuur

Giddens, A. (1991). Modernity and self-identity. Self and society in het late modern age. Stanford: Stanford University Press.

Kunneman, H. (2005. Voorbij het dikke-ik. Bouwstenen voor een kritisch humanisme. Amsterdam: Humanistic University Press.

Taylor, Ch. (1989). Sources of the self. The making of modern identity. Cambridge: Cambridge University Press.

Verhagen, P.J. (2018). De ziel – een essay. Psyche & Geloof, 29, 3-13.

Westerink, H. (2018). Zorg voor de ziel. Een beschouwing over ‘geloven’ en ‘geloof’ in een tijd van religieuze transformatie. Psyche & Geloof, 29, 27-34.

 (In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 7. 4 juli 2020)