Meditatie – Pinksteren in de coronawoestijn
‘… en God antwoordde met een stem.’ (Exodus 19:19)
Is er een uitweg? Ook ná Pasen, na de uittocht uit het angstland van de dood, houdt die vraag ons sterk bezig. Hoe komen we ooit uit deze vreemde lockdown? Na de voorzichtige vreugde over afvlakkende curves en het enigszins indammen van het SARS-CoV-2 virus dat de wereld lijkt te regeren, kunnen we ons met recht afvragen in welke woestijn we terechtgekomen zijn. Is dit het ‘nieuwe normaal’? Zullen we moeten wennen aan die anderhalve meter, de komende maanden, of zelfs de komende jaren? Zal het in onze genen gaan zitten om onze broeders en zusters voornamelijk te beschouwen als potentiële besmettingsbronnen? Wordt deze woestijn, waarin mensen die alleen wonen nooit meer worden aangeraakt, de nieuwe werkelijkheid? Zijn de apps van Google onze toekomst – die elke stap van ons beoordelen als ‘gezond’ of ‘gevaarlijk’, op straffe van twee weken isoleercel? Voor je het weet is deze woestijntijd zomaar de nieuwe norm geworden.
Gelukkig bewaren kerk en synagoge een verhaal waarin er taal wordt gegeven aan deze woestijnervaring. Zodat we het kunnen benoemen en beoordelen op wat het daadwerkelijk is: woestijntijd dus. Geen werkelijkheid om je bij neer te leggen. Maar een tocht op weg naar een land waarin menselijkheid en nabijheid zullen smaken als melk en honing.
Daarom wordt het midden in de woestijn Pinksteren. Want het joodse Wekenfeest, het oogstfeest, wordt toch vooral verstaan als het feest van de Tora: de geestelijke oogst, die gave uit de hemel, als een voorproefje van de oogst in het beloofde land waarnaar men op weg is. Het volk wordt verzameld rond de berg. Hun woestijnleven wordt doorkliefd door een wóórd. Want dat is het wonder van Pinksteren: dat er gesproken wordt. De rook, het vuur en het bazuingeschal waarmee dit Pinksterfeest omgeven wordt, het zijn allemaal maar decorstukken bij dat éne dat er gebeurt en gebeuren moet, en dat is dat God spréékt.
In het stomgeslagen heelal, in die woestijn waarin je je zo alleen kunt voelen, waarin sociale afstand de norm is geworden, daar klinkt een woord dat zegt dat jij niet aan die duisternis bent overgelaten. Daar worden tien woorden gesproken van bevrijding, van wat mens-zijn zou kunnen zijn: ‘Ik ben het die jullie bevrijd heb uit het slavenhuis’. Dat liefdeswoord wordt, via Mozes, op alle hoofden van alle mensen gelegd, om als een lopend vuurtje door die woestijn te gaan. Volgend jaar in Jeruzalem…!
Mirjam Elbers
In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 5. 2 mei 2020