Gij maakt mij steeds meer vreemdeling

logoIdW

 

Het in 2013 verschenen nieuwe liedboek heeft een rubriek ‘bevrijdingsdag’ (in de afdeling ‘getijden van het jaar’), waarin twee liederen staan: het Wilhelmus (lied 708), en het lied ‘Nooit lichter ving de lente aan’ (lied 709). Bij beide liederen hoort de naam Ad den Besten. Van het laatste is hij de dichter, over het eerste schreef hij zijn dissertatie. In het lied dat hij zelf dichtte, vind je wat je in zoveel liederen van Ad den Besten tegenkomt: de onverwachte genade, met de bede daarin bewaard te blijven. De bevrijding is ons ondanks, en zij is zomaar verspeeld, want ‘hoe snel vergeet men zijn bevrijding’ (Psalm 78). We wennen eraan, zijn dwaas geweest,

dat wij de vijand niet herkenden,

in opstand tegen U, het meest

in eigen hart en geest.

Het lied heeft een enorme zeggingskracht, wel allereerst vanwege de ontstellende actualiteit ervan. Als de gemeente dit lied zingt, staat zij in de beslissing: ‘Vergeef het ons! Raak ons weer aan…’ Maar de zeggingskracht is ook zo sterk, als wij de geschiedenis van de dichter zelf bedenken. Ad den Besten was in de oorlog namelijk ‘deutschfreundlich’, wel meer dan hij later heeft willen toegeven. Dat hij deze sympathie had, is niet zonder betekenis; evenmin als dat hij op deze sympathie is teruggekomen, en door wie. Het heeft hem gevormd in zijn denken, theologie en poëtica. Hij heeft zich er rekenschap van willen geven, niet in interviews misschien zozeer (waar het al gauw gaat over goed en fout en het morele oordeel), maar in zijn denken en dichten. Dat laat Tjerk de Reus helder en overtuigend zien in zijn indrukwekkende studie over Ad den Besten, waar hij in 2018 mee promoveerde. De ommekeer in zijn denken, die al in de oorlog begon toen hij bijvoorbeeld kennis nam van Edda en Tora van Miskotte, voltrok zich direct na de oorlog vooral door zijn vriendschap met Willem Barnard en onder invloed van de predikanten K.H. Miskotte en D. Tromp. De bevrijding van de mythe was aan hem zelf geschied! Zijn verhouding tot de Vijftigers (centrale vraag in de studie van De Reus) en de beoordeling van hun werk is door deze wending bepaald. Zoals ook zijn liederen zonder deze wending ondenkbaar zouden zijn geweest.

Deelbiografie

Tjerk de Reus heeft een deelbiografie geschreven. Dat wil zeggen: hij focust op het eerste deel van het leven van de dichter, waarin de oorlog en zijn werk als uitgever van de Vijftigers de belangrijkste momenten zijn, als het gaat om de denker en dichter Ad den Besten. Het woord deelbiografie zou kunnen suggereren dat dit het eerste deel is waarop een tweede deel zal volgen. Ofschoon dat laatste niet is uitgesloten, wil deelbiografie toch vooral zeggen: een biografie die zich richt op een specifieke vraag. Het gaat om de wending, de ‘ommezwaai’ die de dichter maakt in zijn denken over poëzie. Geloof en theologie spelen daarbij een fundamentele rol, naast de ervaring van de oorlog en de keuzes die hierin gemaakt zijn. Het is een geweldige uitdaging om een zo genuanceerd denkend mens als Ad den Besten, die bovendien zo’n ommezwaai maakt ‘naar het critische’, recht te doen. Ik ben onder de indruk van deze studie, vooral omdat uit een veelheid van samenhangen, invloeden en aspecten des levens een zo heldere lijn getrokken wordt.

Bij alle verschil dat er is tussen de jonge Den Besten die niet onsympathiek stond tegenover Duitsland en de latere Den Besten die zich uiterst kritisch verhield tot een (zijn) mythisch denken, is er ook een belangrijke overeenkomst. Den Besten wantrouwde de heersende opvatting. Hij moest niets hebben van demonisering. Dat is wat hij vond van de veroordeling van wat in Duitsland gebeurde. Alsof er niet eerder al het nodige was gebeurd in Europa. Alsof de ontwikkelingen in Duitsland los stonden van de Europese geschiedenis als zodanig. De zelfgenoegzaamheid, wij zouden nu zeggen: de politieke correctheid, waarmee Duitsland als fout geoordeeld werd, ergerde hem. Daarnaast was er voor hem de liefde voor de Duitse cultuur en het geloof in een organische samenhang tussen kunst, God, natuur en volk. Die zelfgenoegzaamheid vond Den Besten ook in de kerken. Zij mengden zich met kanselboodschappen in de politiek. Hoe serieus kun je hun boodschap nemen, als zij zelf zo zwart wit over goed en fout spreken? Staan wij niet allen onder het oordeel van God? Waar blijft het voorbehoud?

Als Den Besten later, onder invloed van, als gezegd, o.a. K.H. Miskotte, uiterst kritisch wordt over de mythe van het Derde Rijk, moet hij opnieuw niets hebben van morele superioriteit. Zo eenvoudig is het leven niet. De heiden, ook de heiden in hem zelf, is geen overwonnen positie. Hij moet zich steeds opnieuw laten overwinnen. Elk triomfalisme, hij is er wars van. Hij beseft als christen primair ‘heiden’ te zijn, ‘en het besef dat daarbij past is “heilzame gebrokenheid”’ (334). Daar ligt tot op zekere hoogte ook een verschil met Willem Barnard. De Reus schrijft: ‘Bij Barnard is het (…) klip-en-klaar: het “religiemeubilair” moet “in de uitverkoop” en je bent ervan af. Meer overeenstemming heeft Den Besten met Miskotte, die erkende ook zelf niet vrij te zijn van het heidendom’ (367).

Deze existentiële worsteling tussen het natuurlijke, het mythische (de natuurlijke driften) en het weggeroepen worden door het Woord (heilzame gebrokenheid in de natuurlijke aandrift) vertaalt zich in zijn opvatting over poëzie. Poëzie kan mythisch zijn: uitdrukking zijn van de menselijke natuur en driften. Voor Den Besten ligt de opdracht van de dichter echter niet in het mythische, maar in het mythologische: de kritische verhouding daartoe. Het gaat niet alleen om onmiddellijke expressie, maar het kritisch woorden geven aan het mythische. Dat heeft hij ook geleerd uit de Schriften van Israël. En precies hier ligt het geding met de Vijftigers. Hij voelt enerzijds verwantschap met hun nihilistisch levensbesef, maar is anderzijds kritisch als dat geësthetiseerd wordt. Dan viert het heidendom zijn heidendom (mijn woorden). Nee, namen geven. Dat is de kern van poëzie. De existentie is in het dichten – de daad, woord-daad.

De heiden in zichzelf

Hier kan ik slechts aanduidenderwijs wat aanstippen uit deze rijke studie. Wat ik niet onvermeld mag laten is waar de studie op uitloopt. Dat is de belangrijke conclusie dat de aanvankelijke waardering van het mythische bij Den Besten bepalend is voor de latere kritische bejegening ervan. Hij weet van binnenuit wat dat is, de mythe. Hij kent de heiden, de heiden in zichzelf. Daarin is hij eerlijk. Eerlijk ook in zijn liederen. Hij belijdt dat het niet met hemzelf staat of valt, maar dat hij van zichzelf ontvreemd is (zeg ik met woorden van hem uit lied 941).

Onlangs las ik de, overigens ook zeer lezenswaardige, dissertatie van Niels den Hertog over Jan Koopmans (Het spreken van de kerk in de theologie van dr J. Koopmans). De positie van Koopmans was een heel andere in de oorlog. Achteraf zie je de theologische congenialiteit, die er toen nog niet was, maar in de Geest later ontstond. Hoe anders Koopmans ook koos, één overkomst frappeerde mij wel. Den Hertog laat zien hoe weloverwogen Koopmans tot zijn oordeel komt. Het spreken van de kerk vraagt om fundamentele bezinning. Zij spreekt niet zomaar; heeft niet als ‘goede’ kerk een oordeel over de ‘kwade’ buitenwereld. Nee, als zij spreekt, dan in het besef dat wij allen als zondaren onder het oordeel Gods staan. Precies wat Koopmans hier positief nastreefde, was wat Den Besten in zijn algemeenheid in het spreken van de kerk miste. Maar dit terzijde.

Terug naar de biografie van De Reus. Een vervolg op deze deelbiografie zou de vraag kunnen zijn, hoe de ‘ommezwaai’ of ‘bekering’ in de kerkliederen van Den Besten doorwerkt. En in hoeverre de gemeente die deze liederen in de mond neemt, zelf ook staat in de wending van vijandschap en bevrijding. Dat wij niet met onze morele verontwaardiging oordelen over een ander, maar ons evenzeer in de beslissing gesteld weten; ons heidendom erkennen en ons heil zoeken buiten onszelf. Want,

O God, wat zijn wij dwaas geweest,

dat w’aan de vrijheid zo gewenden…

 

Vergeef het ons! Raak ons weer aan

met levensadem, lente-tijding,

en doe met krachten ter bevrijding

ons hier in Christus’ vrijheid staan.

God, laat ons niet vergaan!

 

Wouter Klouwen

N.a.v. Tjerk de Reus, Ad den Besten, Deelbiografie 1923 – 1955, Oorlogstijd, De Vijftigers, Skandalon: Middelburg 2018, ISBN 978-94-92183-72-9

(In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 5. 4 mei 2019)