Hoop op een betere wereld en een beter boek
Hoop op een betere wereld en een beter boek
(Een reactie op O.W. Dubois en vragen aan A. v.d. Beek)
‘Een mooi boek’, zo oordeelde O.W. Dubois over Van de Beeks Hier beneden is het niet (nr.2, 13-17). ‘Vertroostend en bemoedigend.’ ‘Hier wordt op heldere en duidelijke wijze en in aansluiting bij de traditie van de apostelen en kerkvaders de grote waarde van een centrale geloofswaarheid overtuigend uiteengezet.’ In de redactie rees de vraag of dit zo beschrijvende en positieve stuk niet juist in In de Waagschaal vroeg om een tegenstem. Hier klinkt zo’n stem (ten overvloede: niet namens de redactie). Als kanttekening bij Dubois’ aanbeveling en als ‘waarschuwing aan de lezer’. Vindt men bij V.d. Beek werkelijk vertroosting, geloofswaarheid en ‘aansluiting bij de traditie van de apostelen en kerkvaders’? En bij ‘helder en duidelijk’ past ook een vraagteken. Een ‘waarschuwing’ dus, maar meer nog: een advies – passend bij de eschatologie: wacht. En hoop. Naar verluidt is genoemd boek namelijk maar een voorschot op V.d. Beeks ‘echte’ eschatologie. Dat staat nog uit.
Wereldverbetering en kerkkritiek
Dit ‘boek’ is ook eigenlijk maar een boekje, een pamflet. V.d. Beek zag een misstand en daar schrijft hij tegen. Zijn front: de christelijke wereldverbeteraars. Zijn boodschap wordt door de titel goed uitgedrukt. Dat is duidelijk. Minder helder is V.d. Beeks precieze front. Wie heeft hij nu exact op het oog? Hij noemt wel wat namen: Moltmann, Wereldraad, Medellin; ongetwijfeld is ook Sölle’s uitspraak ‘God heeft geen andere handen dan onze handen’ bedoeld. Maar zonder echt het theologische gesprek aan te gaan. Dat maakt kritiek altijd wat gemakkelijker, want bij nadere beschouwing blijken Moltmann en bevrijdingstheologen vaak meer nuance en argumentatie te hebben dan aangenomen. Hopelijk gaat V.d. Beek in zijn echte boek wel het gesprek aan en weerlegt hij de bedoelde standpunten zorgvuldig en beargumenteerd.
De mentaliteit in de kerk die V.d. Beek bedoelt, roept meer herkenning en instemming op. Voor zover ik zie beschouwen veel christelijke gemeenten zich inderdaad als een soort idealistisch genootschap ten behoeve van de verbetering van de wereld. ‘Wat zou het een mooie wereld zijn als iedereen het zo goed meende als wij. Want wij hebben met alles en iedereen het beste voor.’ Op zichzelf lijken mij idealisme en wereldverbetering geen zaken om badinerend over te doen, laat staan ze te bestrijden. Ik zou zeggen: jongens, zet ’m op! Al het goede is meegenomen. Je kan hooguit naïveteit verwijten, maar de toon van V.d. Beek is als ik het goed versta wel wat neerbuigender.
Misschien is dat omdat de christelijke gemeente erin opgaat en het als haar enige raison d’être ziet. Dan is de radicaliteit van het evangelie inderdaad totaal verloren gegaan. Hier geef ik V.d. Beek helemaal gelijk. Schuld. Zonde. Oordeel. Kruis. Toorn. Hel. We weten er geen raad (meer) mee, en daarmee evenmin met de sacramenten. Doop is radicaal: wedergeboorte. Sterven en opstaan in een nieuw leven. Dat ‘wringt’ inderdaad met de paar typisch protestantse, symbolische druppels water. Zoals V.d. Beek uitroept: ‘Je zou er eens nat van worden! Het zou eens consequenties mogen hebben!’ (56) Hij dringt hartstochtelijk aan op een andere manier van leven. Dat is geen ‘moraal’. Daar zet V.d. Beek zich net als veel andere theologen zich nadrukkelijk tegen af. Het gaat om ‘heiliging’: ‘totale dienstbaarheid’.
Solidariteit
Wat me wel wat stoort, is dat V.d. Beeks kritiek weinig solidair en begripvol overkomt. Wie staat niet versteld, ontsteld bij de evangelische verkondiging van zonde, van lijden en dood, ja de dood aan het kruis, laat staan bij toorn en hel? Wie weet daar wel raad mee? Wie wil daar niet van af? Zit wellicht daarin niet ook geloof? V.d. Beek lijkt zich eerder in het aanstootgevende en tegendraadse te verlustigen. Hij snapt dat wel. Hij verliest niet de grond. Hem valt het juist in handen.
Onsolidair vind ik ook zijn kritiek op wereldverbetering. Is het lijden niet ten hemel schreiend? Ja, zegt V.d. Beek nog wel, maar verwijst vervolgens naar het enige ingrijpen van God: in Christus, op Golgotha. Maar volstaat die verwijzing? Kan men ook vanuit het geloof daar niet juist een vraagteken bij plaatsen? Christus geneest toch ook? Hij wekt zelfs doden op, staat zelf op uit de dood. Doet dat niet hartstochtelijk verlangen naar een betere wereld? Vraagt het geloof daar – en dus ook om actieve inzet – ook niet om?
Misschien blijft daardoor ook de precieze bedoeling onduidelijk: omdat hij te weinig de waarheid van de ander (‘tegenstander’) en de beperktheid en eenzijdigheid van zijn eigen waarheid ziet. V.d. Beek is niet bescheiden. Hij plaatst zich zelfs in de directe nabijheid van Paulus: ‘Ik hoor … (…) Paulus hoorde ook al …’ (50) Hij lijkt zich inderdaad in directe lijn met de traditie (m.n. de kerkvaders) te zien staan. Maar in een traditie staan vereist hermeneutiek, wat ook betekent: de historische verbanden en de eigen historische context overwegen. Nu verklaart V.d. Beek de geschiedenis met Christus voor afgelopen en voltooid. Maar betekent dat ook dat al het gebeurde sindsdien theologisch irrelevant is? Is het christendom niet medeplichtig aan de huidige ‘toestand in de wereld’, dat wil zeggen: de door V.d. Beek zo verfoeide Westerse cultuur en de onrechtvaardige verdeling van rijkdommen? Als het ‘onzin is dat de wereld niet beter wordt van christenen’ (52), dan moet je toch ook een boodschap hebben aan de wereld en het uitblijven van wezenlijke, ‘christelijke’ verbetering?
Vragen
Ik noem tot slot nog enige vragen, over onduidelijkheden, spanningen, paradoxen of tegenstellingen. Zijn V.d. Beeks redenen om christelijke wereldverbetering af te wijzen (relativering van de wereld, ineffectiviteit, onmogelijkheid van dwang, vermeende hoogmoed, werkgerechtigheid, het Rijk wordt erdoor niet gevestigd) wel overtuigend en terzake? Als heiliging totale dienstbaarheid inhoudt, waarom moeten daar dan ‘maatschappelijke structuren’ van deze voorbijgaande wereld buiten blijven (48)? Waarom betekent het voorlopige van deze wereld en het behoren tot de komende relativering, je niet meer druk maken om deze wereld en het afzien van inzet voor verbetering? Hoe verhoudt dit zich tot die totale dienstbaarheid en de bewogenheid ‘met de ander, de bewogenheid die van Christus is’ (95). Als Jezus ‘de hele wereld op zijn nek genomen heeft, slachtoffers en daders’ (39), waarom mogen we dan niet hopen dat de hel leeg is, omdat er dan geen recht zou worden gedaan (94)? Ook de verhouding van rechtvaardiging, werken en levenswandel blijft onduidelijk. Rechtvaardiging gaat over het laatste oordeel. Als je gelooft, draagt Christus het oordeel en kom je de komende wereld binnen (40v). ‘Je hoeft er niets voor te doen.’ (41). Wij worden ‘andere mensen gemaakt (50). Maar dat betekent ook ‘anders zijn’, ‘voortdurend uitkijken dat je nieuwe bruiloftskleed niet wordt besmeurd’ (55). ‘En ieder die goddeloosheid doet, geeft daarmee blijk nog niet als goddeloze gerechtvaardigd te zijn’ (95).
Ik weet ook wel dat hierboven enkele van de ‘eeuwige vragen’ van de theologie zijn gesteld, maar van theologie verwacht je toch minstens enige verheldering? Het boekje heeft mij wat dit betreft niets verder geholpen. Ik blijf uitzien naar een betere wereld. Een goed boek verbetert de wereld al.
Tot slot
Hier beneden is het niet. ‘Het’ is niet te vinden. Hier beneden is een wereld – bij de vreugde die er ook is – vol leed. Hier beneden is de naaste. Uit mijzelf zou ik aan haar of hem – slachtoffer of misdadiger – ook niet gedacht hebben als plaats om God te vinden en te dienen. Aanstootgevender dan een goedgevulde hel.
Coen Constandse