’t Hooge Nest, een Joodse verzetsgeschiedenis
In grote lijnen kende ik het verhaal van Lin Jaldati (artiestennaam van Lientje Brilleslijper, 1912-1988). Het was me toegefluisterd bij twee van haar optredens, die ik in de jaren tachtig in Oost-Berlijn meemaakte. Zij zong Jiddische liederen. Het vrolijke ‘Als der rebbe Elimejlech’ onthield ik meteen. Haar man Eberhard Rebling (1911-2008) zat achter de piano en hun jongste dochter Jalda (1951) stal de show. Dochter Kathinka (1941) bleef wat op de achtergrond. Ik herinner me Lientje Brilleslijper als iemand met veel présence. Maar toch was er ook reserve in haar verschijning. Haar man Eberhard was nog veel meer iemand die observeerde en duidelijk niet het achterste van zijn tong liet zien. Kwam het door de ambiance, door de aanwezigheid van Nederlanders of doordat ze optraden voor christenen? Misschien lag het ook wel aan hun karakter of was op hun hoede zijn een automatisme geworden.
Dat verhaal over hun leven was indrukwekkend. Eberhard Rebling, een Duitse communistische musicoloog, was voor de Nazi’s naar Nederland gevlucht. Een oproep voor het Duitse leger had hij naast zich neergelegd. Ik herinnerde me vaag iets van verzetsdaden, maar vooral dat Lientje Brilleslijper nadat ze opgepakt was in Westerbork bevriend geraakt was met de zusjes Margot en Anne Frank. Bijna tot het einde waren ze bij hen gebleven. Zij had de oorlog overleefd en was in 1952 met Eberhard naar de DDR gegaan. Hun Nederlandse nationaliteit waren deze vervolgingsslachtoffers hierdoor kwijtgeraakt. Eberhard had in de DDR een carrière als musicoloog gehad en Lientje Brilleslijper als vertolker van Jiddische liedjes. Ik kocht onmiddellijk de mooie bundel Jiddische liederen ‘Es brennt, Brüder, es brennt’ die zij met elkaar hadden samengesteld.
De journaliste en romancier Roxane van Iperen (1976) stuitte op het verhaal van Lientje Brilleslijper en Eberhard Rebling toen zij met haar gezin de villa ’t Hooge Nest bij Naarden betrok. Midden in de Randstad is dat een sprookjesachtig huis, goed verstopt tussen de bomen en niet ver van de voormalige Zuiderzee. Het huis was vervallen en bij het opknappen van het huis ontdekte ze overal luiken, verstopplekken voor onderduikers, verzetskrantjes en bladmuziek. Roxane van Iperen verdiepte zich in de geschiedenis van haar huis en stuitte op een verbijsterende verzetsgeschiedenis. Van 1942 tot 1944 hadden Lientje Brilleslijper en haar zus Janny (1916-2003), hun twee mannen, hun ouders, hun broer, hun kinderen en nog een aantal anderen in dit huis ondergedoken gezeten. Het was geen klassieke onderduik bij mensen thuis, in een schuur of op een kerkzolder. Ze hadden het hele, kolossale huis gewoon gehuurd van twee keurige, niets vermoedende dames uit de Amsterdamse Apollolaan. Het was een onderduikadres waar muziek gemaakt werd, radio’s in elkaar geknutseld werden en de kinderen pootje baadden in het IJsselmeer. Het was ook een centrum van verzet. Zus Janny was voor de oorlog bij de hulp aan Spanjestrijders betrokken. Ze kende mensen als CPN-partijbestuurder Frits Reuter en overlegde gedurende de oorlog met hen over verzetswerk. Ze had geen J van Jood in haar persoonsbewijs staan en ging voortdurend op pad voor het verzet. Veel onderduikers en verzetsmensen vonden tijdelijk een plaats in ’t Hooge Nest. In juli 1944 werd het huis overvallen door Nederlandse Jodenjagers. Door spectaculaire acties konden de kinderen in veiligheid worden gebracht en kon Eberhard Rebling ontsnappen. Janny en Lien werden naar Westerbork gebracht en gingen evenals de gezusters Frank met het laatste transport naar Auschwitz. Daar werden hun ouders en broer vermoord. In oktober 1944 werden de zusters Brilleslijper en de zusters Frank overgebracht naar Bergen-Belsen. Anne en Margot stierven daar. Hun dode lichamen werden door Janny en Lientje weggedragen en in een massagraf gelegd. Janny en Lientje overleefden ternauwernood en werden in april 1945 bevrijd.
Roxane van Iperen werd gegrepen door het verhaal en heeft uitgebreid onderzoek gedaan in Nederland, Duitsland en vooral ook Israël. Ze kreeg de volledige medewerking van de kinderen van Lientje Brilleslijper en Janny. Het resulteerde in een prachtig boek over de oorlogsjaren in ’t Hooge nest, de aanloop tot de onderduik en de lotgevallen van Lientje en Janny Brilleslijper tot aan de bevrijding. Het boek heeft het in zich om een pendant te worden van Het Achterhuis. Het is ook een verhaal over hoe Joden actief verzet boden.
Roxane van Iperen koos ervoor om de geschiedenis als faction te schrijven. Het verhaal wordt als een roman verteld, waarbij ze ook in de gedachten en gevoelens van de hoofdpersonen kruipt. Het boek leest daardoor als een literaire thriller. Het zorgde er bij mij voor dat ik intens meeleefde met de hoofdfiguren. Ik las het min of meer in een adem uit. Door deze vertelwijze heeft ze een groot publiek voor dit bijzondere verhaal weten te winnen. In Nederland wordt het boek uitstekend verkocht en het boek zal o.a. in Duitsland, de VS en Italië verschijnen.
Een enkele keer vond ik haar beschrijvingen ongeloofwaardig. Zo weet ze precies te vertellen wat er in Janny omgaat als ze door het Amsterdamse Centraal Station loopt. Of ze laat Janny uitgebreid een valk observeren in de tuin van ’t Hooge Nest, die op zijn beurt ook weer naar een hoog nest vliegt. Daar gaat ze naar mijn smaak wel erg met haar hoofdpersonen aan de haal. Ook al kan het best zijn dat Janny dit zo beschreven heeft en meegemaakt heeft; de realiteit is soms onwaarschijnlijker en symbolischer dan een roman. Maar juist in de meest gevoelige delen – de stukken over Auschwitz en Bergen-Belsen – blijkt deze vertelwijze te werken. Daar balanceert ze voortreffelijke tussen een ingehouden en geëngageerde vertelwijze. Zelfs de staaltjes hogeschool-literaire techniek – passages waarin droom en realiteit in elkaar overvloeien – storen niet, maar geven het verhaal extra zeggingskracht.
Het boek volgt voor een belangrijk deel de (niet-gepubliceerde) autobiografie van Janny. Janny was een felle en flamboyante persoonlijkheid. Na de oorlog was ze o.a. actief in het Auschwitz-comité. Ik denk dat die felheid Roxane van Iperen wel aangesproken heeft. Dat geeft het hele boek een felle, soms zelfs vitalistische toon. Roxane van Iperen eindigt het boek dan ook met een citaat uit het bekendste lied van de cabaretier Dirk Witte, de man die ’t Hooge Nest in de jaren twintig liet bouwen: “Mensch, durf te leven”. Dat was niet helemaal de toon van de mensen die ik in de jaren tachtig ontmoette. De woorden waarmee Roxane van Iperen haar dankwoord afsluit vind ik toepasselijker. Ze zijn iets innerlijker en standvastiger. Ze citeert een spreuk die bij Albert Camus vandaan komt: ‘In het midden van de winter ontdekte ik in mezelf een onoverwinnelijke zomer’.
Coen Wessel
Roxane van Iperen, ’t Hooge Nest, Lebowski 2018; € 21,99.
In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 2. 9 februari 2019