Van hoog tot laag
Van hoog tot laag
Hanna, de ‘onvruchtbare in het huis’ (Psalm 113: 9) van Elkana kon juichen na de geboorte van Samuël. Ze zong het fantastische, koninklijke lied ( 1 Samuël 2: 1-10) waarmee ze Maria de moeder des Heren inspireerde tot haar Magnificat: Mijn ziel maakt groot de Kurios, de God van Israël. Die wil zo graag ‘magnifiek’ zijn, door het lied dat hem gróótmaakt. Dat is zoiets als ‘loven en prijzen’( NBV Lucas1: 46) bij elkaar opgeteld. Hanna denkt, door wat zij wás, aan Psalm 113: JHWH. ‘die de onvruchtbare in het huis ( Israël) gezeten laat zijn als een blijde moeder van zonen’. Verheven 9 (vs 4) is onze God in zijn daad van het verheffen van de behoeftige uit het vuil (vs 7). Hij is zo hoog gezeten, bóven de goyim, de aarde, ja bóven de hemel om zo diep te kunnen neerzien in de hemel en op de aarde. En wel om de man, de arme uit het stof op te richten, die behoeftige vervolgens te verheffen om hem tenslotte zitting te geven bij edelen. Welke edelen? De edelen van zijn volk Israël. Daarom stond er in vers 4 in plaats van ‘boven de aarde’: ‘boven de goyim’. Het gaat om het Genesisthema van de wording van Israël te midden van de goyim (Breukelman). De onvruchtbare in het huis, dat is allereerst Sara, dat weet Hanna ook wel. Toch valt ook haar het wonder te beurt. Ze dacht echter: Ik wil die arme en behoeftige in mijn lied niet vergeten. Ze citeert – met minieme variatie – de Psalm, maar hoort in de grondtekst iets anders dan de doeltaal van de NBV: ‘Hij verheft uit het stof wie berooid is,/ uit het vuil tilt hij op wie alles ontbeert./ Hij laat hem wonen bij hooggeplaatsten.’ De beweging naar de climax is er uit. Hanna is geneigd bij de laatste regel te denken aan een deftig pleintje in Amsterdam Zuid. Een beetje slordig citeert de NBV-Hanna die woorden dan ook niet, maar maakt een eigen parafrase: ‘De zwakke en arme helpt hij overeind, hij haalt hen uit het stof en uit het slijk. Tussen edelen zet hij hen neer.’ Het is nauwelijks als citaat te herkennen, maar het wonen bij hooggeplaatsten is ze tenminste kwijt. Zou ze ook gedacht hebben dat de verzen 5 en 6 niet bepaald getrouw vertaald zijn? En dat het wel erg jammer is dat er een woordje is ingevoegd, waardoor de beweging omhoog – ‘boven de goyim, de aarde, boven de hemel’ – en naar omlaag – ‘in de hemel en op de aarde’ – verduisterd wordt? Ze leest namelijk in de NBV:
Wie is gelijk aan de HEER onze God,
die hoog daarboven zijn woning heeft,
die zijn oog richt naar beneden,
wie
(!) in de hemel en op de aarde?
‘Wie is het die zo hoog gezeten…’ dat wil zeggen om heersend zijn koninklijke daden te verrichten? ‘Die heeft omgezien naar de lage staat zijner dienstmaagd’ (NBG ’51)? Of: ‘hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares’ (NBV)?
Karel Deurloo