Hitler en het protestantisme

logo-idW-oud

 

HITLER EN HET PROTESTANTSME

In nummer 3 van deze jaargang deed ik een aanval op Harincks bespreking van Steigmann-Galls The Holy Reich, Nazi conceptions of Christianity 1919-1945 in het Nederlands Dagblad. Harinck en ik hebben een ochtend met elkaar gepraat en aan dat gesprek bewaar ik een goede herinnering. In ons vorige nummer diende hij me van repliek en ik maak nu alleen nog een paar opmerkingen.

1) Het is buiten kijf dat het Duitse protestantisme vatbaar, zéér vatbaar was voor het nationaal-socialisme. De meeste Lutherse Duitse protestanten hadden in hun achterhoofd altijd nog het idee dat de man die hen regeerde een Landesvater was. Met de democratie hadden ze nooit kennis gemaakt: een van de bitterste verwijten die een steil confessionele Duitse Lutheraan de Reformierten kon maken was dat zij de kerk wilden ‘democratiseren’. Na de Eerste Wereldoorlog kregen de Duitsers de schuld van de hele oorlog toegeschoven: ze moesten onmogelijk hoge herstelbetalingen opbrengen. Na de wapenstilstand van 11 november 1918 handhaafden de Engelsen in de winter van 1918-1919 de blokkade, zodat er ook toen nog mensen van honger stierven. De diepe verontwaardiging van de Duitsers, ook van de protestanten, was legitiem. Voeg daar dan bij de angst dat het goddeloze communisme ook in Duitsland toe zou slaan en dat Hitler de kerken een positieve rol toekende, en je begrijpt dat veel protestanten Hitler als een verlosser hebben begroet.

Stel je nu de vraag of je het protestantisme en het nationaal-socialisme in één en hetzelfde perspectief kunt zien, dan hangt alles af van je antwoord op de vraag wat het nationaal-socialisme was. Mijn antwoord: het was – ook in zijn ideologie – niet meer dan een techniek van Hitler om aan de macht te komen en te blijven. Met het socialisme had het niets te maken, zoals de gebroeders Strasser te merken hebben gekregen. Het nationaal gevoel was niet meer dan schone schijn, zoals bleek toen Hitler vlak voor het einde Speer de opdracht gaf de Duitse industrie te vernietigen, omdat ‘het Duitse volk hem niet waardig’ was. Hitlers positieve uitspraken over het christendom zijn je reinste propaganda, en wat hij werkelijk bedoelde kwam aan de dag toen hij het geweten ‘een Joodse uitvinding’ noemde. Dat hij allerlei tegenstrijdige uitspraken over de toekomst van de christenen heeft gedaan betekent niets. Die heeft hij ook over de Joden gedaan (gedwongen emigratie naar Madagaskar!) en het lot dat hij de Joden uiteindelijk toe heeft gedacht is bekend. De man was een rasopportunist.

Natuurlijk is de studie van de verwording van het Duitse protestantisme in het interbellum van belang. Maar wanneer Klaus Scholder in zijn door Harinck en mij hooggewaardeerde Die Kirchen und das Dritte Reick zegr dat de Duitse protestanten ‘zichzelf hebben misleid’ zie ik niet in wat daar verkeerd aan is, (Nederlandse christenen zijn toch ook onder een hoedje te vangen als ze de moraal horen preken?)

2) Een Duitse kerkhistoricus ried mij aan: Ernst Klee, Euthanasie im NS-Staat – Die Vernichtung lebensunwerten Lebens (Fischer, Frankfurt am Main 1983). Je hoeft Klee niet te verdenken van bijzondere sympathie voor de kerken, maar hij argumenteert zorgvuldig en maakt een betrouwbare indruk. Zijn conclusie: wat de kerken (ook de Rooms-katholieke, maar dat is hier niet terzake) tegenover Hitlers programma voor euthanasie gedaan hebben verdient geen eervolle bladzijde in de kerkgeschiedenis. Maar na lezing van Klees boek houd ik Steigmann-Galls woorden over ‘gewillige medewerking’ van de Innere Mission bij het leegmoorden van protestantse zwakzinnigeninrichtingen nog steeds voor leugenachtig.

We moeten ons even indenken hoe het ging. In Berlijn zat een Zentralstelle die aan alle inrichtingen formulieren stuurden waarop gegevens over alle patiënten werden gevraagd, Na verloop van tijd kreeg een inrichting dan een lijst van patiënten die ‘overgeplaatst’ moesten worden. Dan verscheen er een bus, die niet naar een andere inrichting reed, maar naar gaskamers.

Paul Braune, vice-president van de Innere Mission, heeft de vijfentwintig aan zijn zorgen toevertrouwde zwakzinnige meisjes niet aan de bus meegegeven. Braune vertrouwde die ongebruikelijke formulieren uit Berlijn niet, protesteerde en heeft maandenlang gevangen gezeten. Lothar Kryssig, rechter belast met voogdijzaken, ouderling van de Belijdende Kerk, merkte wat er gebeurde, diende een aanklacht wegens moord in en werd als rechter ontslagen (op zijn aanklacht heeft hij niets gehoord – alles moest in het geheim gebeuren). Von Bodelschwingh was niet zo moedig als zijn aanhang hem na de oorlog maakte. (Als rijksbisschop was hij voor de nazi’s onaanvaardbaar.) – Er is dus vanuit de Duitse Evangelische Kerk wel verzet geboden, maar dat was zwak.

3) De Nederlandse Geloofsbelijdenis maakt een onderscheid tussen ‘ware en valse kerk’. Ik meen dat de ware kerk alleen in tijden van vervolging zichtbaar wordt. De Belijdende Kerk zei dat je ophield kerk te zijn als je christenen uit de Joden uit ‘de gemeenschap der heiligen’ liet zetten. De op de synode van Barmen volgende synode van Dahlem heeft gezegd dat de door de nazi’s aangestelde rijksbisschop Ludwig Müller zichzelf buiten de gemeente van Jezus Christus had geplaatst en hem dus in feite in de ban gedaan. Wanneer in ons land rechtzinnige gereformeerden, die niet door de staat vervolgd worden, elkaar de maat nemen om de ware kerk te vinden is dat echt iets anders.

Ook de BK stond soms zwak. Toen de dood de nazi’s gepleegde euthanasie in oktober 1940 op een synode ter sprake kwam waren er leden die meenden dat de overheid bevoegd was deze dingen te doen. Pas in 1943 kwam het tot een kanselboodschap waarin euthanasie zonde tegen het zesde gebod werd genoemd. – Klee stelt de vraag: vanaf hoeveel kansels zou die boodschap voorgelezen zijn?

Eén ding ben ik van harte met Harinck eens: ook het protestantisme kent zijn nachten.

A.A. Spijkerboer