Inwijding
Het is zondag 19 september 1965. Sinds een paar weken woon ik, net 18 jaar oud, in Amsterdam op de Prins Hendrikkade 179, het internaat van de Kweekschool voor de Zeevaart, waar ik na mijn Texelse HBS-jaren zal worden opgeleid tot stuurman. Die zondag ga ik naar de Willem de Zwijgerkerk in Zuid, waar prof. dr. K.H. Miskotte zal voorgaan. Als ik na de wandeling in de lichte ochtendzon in de (toen nogal duistere) ruimte van de kerk zit, realiseer ik me dat ruim twintig jaar daarvoor mijn moeder als Amsterdamse jongedame ook naar deze kerk ging, om daar als catechisante en kerkganger in de laatste oorlogsjaren bij Miskotte iets te vinden waarvan ik weet dat het haar leven heeft verrijkt. Met een zekere spanning en een gevoel van verbondenheid met mijn ouderlijk huis beluister ik het inleidende orgelspel van Piet Esselman. Dan begint de dienst.
‘Oude herinneringen zijn het product van recente gebeurtenissen’ is een rake psychologische wijsheid. Dat maakt dat je oude herinneringen en de bijbehorende gevoelens vaak met een zekere scepsis moet bezien. Niet zozeer omdat ons geheugen een zeef is waar het meeste doorheen valt, maar vooral omdat het een productief ‘orgaan’ is.
De recente gebeurtenis waar de bovenstaande herinnering het geschreven product van is, is de vraag van Wessel ten Boom om mijn herinneringen aan mijn ‘ontmoeting’ met Miskotte sr. eens op papier te zetten. Het woord ‘ontmoeting’ staat hier tussen aanhalingstekens omdat het niet gaat om een ‘face-to-face’ ontmoeting. De ontmoeting betreft (slechts) mijn aanwezigheid in twaalf Amsterdamse kerkdiensten waarin Miskotte voorging, en het lezen van zijn boeken. Plus nog wat verhalen van mensen die hem meer van nabij hebben gekend. De eerste kerkdienst die ik meemaakte (wat een prachtig woord overigens, in het kader van een herinnering: iets ‘mee-maken’) was dus die van 19 september 1965. Er zouden er nog elf volgen, tot en met de laatste dienst die Miskotte, bij mijn weten, in Amsterdam heeft gehouden op 18 april 1971 in de aula van het Vossius-gymnasium. Ik heb de gestencilde liturgieën van die twaalf diensten zorgvuldig bewaard. Ze hebben voor mij de status van een relikwie. Ook omdat ik in de zes jaar die deze twaalf liturgieën omspannen van zeevaartscholier via het beroep van stuurman een student in de theologie was geworden. U bent dus gewaarschuwd: mijn herinneringen zijn wat je noemt ‘gekleurd’.
De kleuren van het interieur van de ‘Willem de Zwijgerkerk’ zijn op die septemberdag in 1965 bruin en lichtgrijs. De stoelen en de kolossale kanselruimte zijn bruin. Lichtgrijs zijn de orgelpijpen die erboven torenen. De stem van de oude Miskotte en de orgelklanken van Piet Esselman vullen de ruimte. De eerste betrekkelijk zacht en enigszins hees, maar levendig en vanwege zijn eigen concentratie steeds de aandacht trekkend. De tweede vakkundig, met improviserend spel dat mij als amateur-kerkorganist aanspreekt. In die laatste hoedanigheid valt me ook Miskotte’s keuze van de liederen op. We zingen één couplet van het mij onbekende gezang 199 uit de toenmalige Hervormde bundel (“Hoe groot o Heer, en hoe vervaarlijk”). En na de preek zingen we in één adem Psalm 130:3 (“Ik heb mijn hoop gevestigd…”) en Gezang 130:1 (“God is getrouw, zijn plannen falen niet”). Die ongehoorde directe combinatie van twee coupletten van geheel verschillende liederen klinkt ook als slotlied: Gezang 261 : 4 (“ Dag van Christus heerlijkheid”) en Psalm 117 (“Looft, alle volken, looft de Heer”)
In het dorp waar ik opgroeide, Den Hoorn op Texel, hadden de toenmalige predikanten Wolfensberger en Oskamp, begin jaren ’60, ons als gemeente liturgisch goed op de hoogte gebracht. Als jong kerkorganist was ik er vertrouwd geraakt met de geledingen van de liturgie en de vaste responsies waarbij gemeente en voorganger samen de liturgie maakten. Daarmee waren we toen als gemeente ‘modern’. Daarmee vergeleken was de liturgie die Miskotte er op na hield nogal ouderwets en ‘mager’. Had die eenvoud van de liturgie te maken met de voorkeur van Miskotte? Of was het de setting van de dienst (‘Kerkdiensten voor iedereen’ van de Commissie ‘Groot Zuid’)? Hoe dat ook zij – uit deze eenvoudige liturgische vorm, uit de keuze van de liederen en met een preek die zowel een tekst (soms ook twee) als een thema had, kwam Miskotte naar voren als iemand die tussen teksten, die soms ook nog niet zo logisch op elkaar leken aan te sluiten, verbindingen wist te leggen. Misschien had ik met het waarnemen van die verrassende verbindingen, van nieuwe perspectieven uit oude liedteksten, ook wel direct een (of zelfs ‘de’?) kern van Miskotte’s spreken en preken te pakken: ‘nieuw uit oud’ scheppen; verrassingen opdiepen uit wat vertrouwd is. Later hoorde ik theologen spreken over Miskotte’s ‘bevindelijkheid’. Maar wat ik toen als gevoel ervoer (en niet analytisch bedacht) was Miskotte’s ‘verbindelijkheid’.
Het thema van de preek op 19 september 1965 is ‘ Een jonge kerk in een oude wereld’. En de tekst is Lucas 18: 18b ‘Doch als de Zoon des mensen komt zal hij dan het geloof vinden op aarde’? In de preek raakt me de ernst van die vraag. Ernst die een menselijke vertwijfeling voelbaar maakt. Maar daarin ook de oproep te blijven hopen. Die aansporing beamen we na de preek zingend met de woorden van Psalm 130: 3. Als ik na de dienst vanuit de donkere kerk in het bijna tè felle zonlicht sta is het me vreemd te moede. Er is een besef (niet meer dan dat) dat ik iets bijzonders heb meegemaakt. Een gevoel van thuiskomen in een onbekend land. Vreemd-vertrouwd.
Het woord dat pas vele jaren later, en dan meer reflectief-rationeel, bij me boven zal komen om te duiden wat daar toen is gebeurd, is het woord ‘inwijding’. Het woord ‘wijding’ komt als sfeer-aanduidende term binnen mijn horizon wanneer ik eind jaren ’70 voor mijn doctoraalstudie met professor Veenhof spreek over het bijvak dogmatiek. Ik ben dan predikant in de Samen op Weg-gemeente van Hindeloopen, en sprekend over SoW zegt Veenhof dat hij, voorafgaand aan een kerkdienst, in een hervormde consistoriekamer altijd wat meer ‘wijding’ ervaart dan in een gereformeerde consistoriekamer. Ik heb te weinig ervaring om dat te kunnen beamen, maar het woord ‘wijding’ blijft dan wel bij mij hangen; als aanduidende term (niet meer dan dat) voor een bepaalde sfeer. Zodra het woord meer zou worden dan een sfeer-aanduiding zou ik het als protestant moeten afwijzen: wij kennen geen onderscheid tussen het gelovige volk en een gewijde clerus; punt. Het duurt dan nog dertig jaar tot ik de protestantse konsekwentie zal vinden en ervaren in de kerk van de Christengemeenschap waar de sacramentele kerkdienst de naam draagt van ‘Mensenwijdingsdienst’. Dan komt ook dat woord ‘inwijding’ weer tot leven in mijn herinnering aan de kerkdiensten van Miskotte. (“Herinneringen zijn het product van recente gebeurtenissen!”). Ik vind het woord terug in de liturgie van de dienst op 23 februari 1969 in de Willem de Zwijgerkerk. Toen zongen we Psalm 78: 2, waarvan de laatste vier regels luiden:
’t Getuigenis aan Israël geschonken,
het heil dat van de hemel heeft geklonken:
het is een licht dat ons ten leven leidt, –
ons en al wie door ons wordt ingewijd.
Miskotte zal op 19 september 1965 niet hebben beseft dat hij precies dat laatste bewerkte bij een zeevaartschooljongen die toen bij hem in de kerk zat.
Jan Bruin
Dr J. Bruin is emeritus predikant en was scriba van de PKV Noord-Holland