Graffity – Dick was here
Over ‘Versjes’ van Dick Boer
‘Versjes’. Dat klinkt luchtig en vrolijk. Je denkt aan Toon Hermans of misschien ook Toon Tellegen. Aan light verse, aan liedjes misschien wel. Maar daar kom je toch niet mee uit als je het boekje ‘Versjes’ van Dick Boer leest. Wat is dit, wat lees ik? Het is een heel eigensoortig boekje. Wat bedoelt de schrijver? Het is geen poëzie, want achter het relativerend klinkende ‘versjes’ zal toch geen valse bescheidenheid schuilgaan. Het zijn geen gedichten, op een aantal uitzonderingen na misschien. De teksten vallen niet op door schoonheid of uitzonderlijke zeggingskracht. Ze maken de indruk aus einem Guss opgeschreven te zijn, als een ingeving, waarna er niet lang aan taal, beeldspraak en compositie geschaafd lijkt te zijn.
De ‘versjes’ zijn verzuchtingen, waarnemingen, gedachten. Vondsten, treffend opgeschreven, spits en geestig taalspel. Er zijn vier hoofdstukken met meerdere versjes, met één ‘om te beginnen’ en één ‘tot slot’. De stijl is vaak staccato: geen volzinnen, er is summiere interpunctie en alleen namen krijgen hoofdletters. Het zijn fragmenten, stukken en brokken. Flarden, met bijbelwoorden, zegswijzen en woordspelingen. Nooit meer dan een paar woorden per regel, vaak maar één of twee. Het leidt tot een schokkerig, hortend en stotend lezen. De versjes zijn kortademig, zou je kunnen zeggen. Het zijn zo bijna letterlijk hijgen en zuchten (de eerste heet ook ‘verzuchting’). Maar steeds: korte klappen.
Klappen
Want klappen zijn het. Soms zijn de versjes geestig, maar vaker is de sfeer eerder grimmig. Dat bleef bij mij toch het meest hangen na lezing. Er wordt stevig uitgedeeld, links en – vooral – rechts. Dick Boer tiert. Bijtend en sarcastisch. Er zit teleurstelling, woede en ontzetting in zijn ‘versjes’. Dat gaat over hoe de wereld is, hoe de wereld geworden is: ‘de vrede is verloren / de wapens hebben het definitief / definitief voor het zeggen (…)’ (21). En hoe zij niet geworden is: niet die verhoopte rechtvaardige, waarachtig menselijke wereld. In ‘denkend aan Buber en Brecht’ is de utopie buiten beeld geraakt. Hij denkt ook aan Rosa L(uxemburg), er zit zelfs heimwee in naar de Muur (‘voor altijd omgevallen / voor niets gebouwd’, 55; ‘haar waarheid lag in het midden’), naar socialisme en communisme. Het versje ‘wereldbeschouwing’ verwoordt dat duidelijk, en is ook qua stijl representatief (17):
wereldbeschouwing
wereld tweegedeeld
stond nog in voor de
waar
het heil gezocht moet worden
de Muur onderbrak het denken
haar waarheid lag in het midden
nu rest de vrijheid
te liegen bij het leven
ik fluister de namen
Marx
Engels
Lenin
St
ik val stil
uit een ooghoek rolt een traan
ik kijk weg
zij vervolgt onopgemerkt haar loop
Dat is zo’n versje. Woorden als stenen, brokken puin maar tegelijkertijd ook weer als bouwmateriaal, eigenlijk nog voordat er zinnen mee gebouwd worden, betogen, grote verhalen. Het denken krijgt het niet meer rond en af. Een vondst is dat ‘liegen bij het leven’; zo gebruikt Dick Boer vaker zegswijzen verrassend (Maarten den Dulk wijst daar ook treffend op in zijn ‘Ten geleide’). Er staat veel en er staat veel niet: wat is die wereldbeschouwing? Wat is dit voor kijk op de wereld? Wat wordt verzwegen in dat stilvallen? Het is alsof de schrijver hier beseft: je kunt het niet meer positief, constructief zeggen – maar ik pas ervoor om als iedereen negatief te spreken. Of wil hij toch meer? Wat zit er precies in die traan?
De wereld van nu
Er is reden genoeg voor tranen in de wereld van nu. Dick Boer kan en wil aan deze wereld niet wennen. En hij snapt niet hoe de mensen in deze wereld leven alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Dat doortrekt het boekje, en blijft zeker niet beperkt tot de afdeling ‘alles is politiek’, maar evengoed in ‘denkend aan de bijbel …’ en ‘persoonlijk’.
‘waar blijft de opstand / waar blijven de gebalde vuisten …’ (20).
Hij blijft hopen op ‘de zachte krachten / die het winnen op het eind’ (67, 20). Er staat ook: ‘er hoeft maar iets te gebeuren / of de pleinen stromen vol’ (45).
ik tel de dagen die mij resten
maar dromen doe ik van een morgen
die nooit meer overgaat
(…)
(57)
Maar dan ook weer: ‘allengs word ik het wachten moe / (…) / ik draai mijn verwachtingen / de nek om / neem ze in een wurggreep / die niets te wensen overlaat (…)’ (55)
Boer zoekt ook wel naar mildheid, naar relativering en een leven in het lichte. De ik-figuur heeft in die zo boze wereld ook eigen, persoonlijke momenten en meer verstilde mijmeringen (in de afdeling ‘persoonlijk’ in het bijzonder). Het versje ‘stilleven’ bijvoorbeeld, over de ontbijttafel, doet heel in de verte aan Buddingh’s beroemde vers ‘Pluk de dag’ denken: ‘… hagelslag ligt verstrooid te wezen / het ei breekt zijn hoofd …’ (66).
Persoonlijk
Veel meer dan gedichten en andere teksten zijn deze versjes persoonlijk; niet alleen in de afdeling met die naam, het geldt voor het geheel. Het is Dick Boer die spreekt, of liever: hij laat zijn hart spreken. Hij richt zich tot je, hij kijkt je als het ware aan (er zit ook een vers ‘zelfportret’ in; 61). De versjes getuigen van zijn leven en zijn geschiedenis, zijn hoop, zijn idealen. Ik weet daar niet veel van, maar misschien is het als je minder weet lastig deze versjes te lezen en te kunnen plaatsen. Je moet denk ik iets met Dick hebben.
Mede door dat persoonlijke heeft ‘Versjes’ misschien nog het meest van graffity in boekvorm. Woorden, kreten, namen, vol vuur in de publieke ruimte geslingerd. Graffity heeft precies het subversieve, zwarte, grimmige dat de versjes ook kenmerkt – met plots ook weer een geinige, geestige, relativerende draai, een knipoog. En soms is het ook artistiek, maar zonder artistieke pretentie, zonder al te nadrukkelijk gezochte schoonheid. Nee, het gaat om de boodschap, snel en driftig, geestdriftig neergezet, voor iedereen zichtbaar maar met een eigen code, die vooral een eigen club ingewijde volgers kent. De associatie met graffity lijkt me ook daarom niet te ver gezocht, omdat Dick Boer naast ‘versjes’ in zijn boekje ook een aantal eenvoudige tekeningen van zijn hand in zwart, wit en rood laat afdrukken.
Net als aan graffity loop je gemakkelijk aan deze versjes voorbij. Het zit in de marge. Maar de boodschap is er. En de boodschapper zit daar in. Hij getuigt van zijn bestaan, van zijn kijk op de – veelal publieke – zaak. Niet voor niets valt in ‘grafschrift’ (62) al een keer de zinsnede ‘er geweest te zijn’, en precies dat zijn, in de rubriek ‘tot slot’, met als enige vers ‘geluk’, ook de laatste woorden van het boekje:
(…) ongelooflijk gekend / te zijn / in leven en in sterven / dat is mij genoeg / als dat zou kunnen / dan mag ik van geluk spreken / er geweest te zijn (73)
Dick was here. Waarvan akte.
Coen Constandse