Eduard Thurneysen: zestig jaar naast Barth
Eduard Thurneysen: zestig jaar naast Barth
Het gebeurde op een van de laatste werkcolleges over Schleiermacher in Bazel. Barth was als altijd te vroeg en zat aan een smalle tafel gebogen over zijn notities, zijn handen gebald naast zijn papier. De studenten kwamen binnen. Tussen hen, volkomen onopvallend, een oudere heer met hoog voorhoofd en smalle lippen: Thurneysen. Er was nog net een stoel vrij schuin tegenover Barth. Thurneysen ging zitten en keek eens naar het gebogen grijze hoofd met de verwarde haren tegenover hem. Hij kuchte maar Barth zag en hoorde niemand. Thurneysen kuchte harder, opnieuw zonder resultaat. Toen legde hij zijn wat bevende hand op Barths verweerde vuist. Barth schrok op, greep Thurneysens arm met beide handen. Eduard, du Eduard!!””Du Karl!”Ze keken elkaar een seconde stralend aan zonder iets te zeggen, toen begonnen ze allebei tegelijk nieuwtjes uit te wisselen. Wie is professor Eduard Thurneysen, bijna eenentachtig jaar, Barths levenslange vriend en medestrijder, theoloog en predikant?
Hij ontvangt me in zijn grote herenhuis, een reusachtige studeerkamer, een bureau vol papieren, wanden met boeken. Het verschil met Barth valt op. Thurneysen is een johanneïsche figuur, minder spectaculair, minder luidruchtig origineel. Steeds keert de naam Barth terug.
Ik stel een aantal vragen, hij antwoordt rustig, zakelijk. Toch gaat er – ik kan het niet anders uitdrukken – van het eerste ogenblik iets van een geweldige trouw en eerlijkheid van hem uit. Het treft me, maar het verbaast me niet wanner ik, thuisgekomen, merk dat hij bij de handtekening die ik van hem vroeg in het boekje met de beroemde briefwisseling tussen Barth en hem ook een opdracht gezet heeft: “Bij onze goede ontmoeting voor altijd”. Dat is Eduard Thurneysen.
Leermeesters
Hij werd geboren in Bazel en begon daar zijn theologische studie in 1907. Moderne theologen waren zijn leermeesters, Paul Wernle en Bernhard Duhm, de briljante leerling van Wellhausen. Om de grote nieuwtestamenticus Julicher te horen trok Thurneysen in de zomer van 1909 een paar maanden naar Marburg. Daar maakte hij tevens Wilhelm Herrmann en de filosoof Cohen mee.
In Marburg ontmoette hij een andere Zwitserse student. Karl Barth. Sinds die tijd zijn ze onverbrekelijke vrienden samen gebleven. “Wij waren altijd samen. Barth ging voorop, maar ik stond achter hem. Ik heb Barth niet altijd begrepen, soms was ik onschuldiger, maar ik had van het begin af aan het onbedriegelijke gevoel dat hij gelijk had. Barth had een instinct voor het wezenlijke en later
Kwam altijd uit dat zijn beslissing juist was. Jaren geleden was hier in de buurt een predikantenvergadering waar gesproken werd over de vraag of Christus af te beelden is. Barth zei steeds: “Nee, nee, dat gaat niet, denk aan het tweede gebod”. Maar er was daar ook een oude dominee, Gottlof Wieser die en schilder als schoonzoon heeft en die vond dat het wel kan. Toen we na afloop de trap afgingen zei Wieser: Ach Karl, jij meent nu ook altijd dat je gelijk hebt”. Barth bleef staan en zei: “Gottlob, ik heb nu eenmaal altijd gelijk”.
Toen Thurneysen afgestuurd was werkte hij eerst in het CJMV-werk in Zürich. Hij leerde toen een predikant kennen die als waarnemer een winter in het dorpje Leutwil werkte. Die wilde graag naar Engeland om verder te studeren en wist Thurneysen te bewegen zich in Leutwil te laten beroepen. Tientallen jaren zijn ze vrienden gebleven, ook toen ze grote theologen waren. Die waarnemende dorpsdominee was Emil Brunner.
Thurneysen bleef steeds predikant, kreeg een eredoctoraat in Giessen, en vestigde zich in Bazel, waar hij vanaf 1927 predikant van de hoofdkerk, de Munster, was. Sinds 1930 heeft hij ook als buitengewoon hoogleraar aan Bazel universiteit de praktische theologie gedoceerd. Driemaal kon hij gewoon hoogleraar worden, in Göttingen als opvolger van Barth, in Tüblingen en in Bazel. Maar hij wilde de kansel niet kwijt.
Geen eenheid
We spreken over de vele mensen die hij gekend heeft. “Martin Buber was een “geheimnisvoller Mann”, met een profetische blik en diepborende ogen”.
Ik merk ook dat de zogenaamde “vrienden van het eerste uur”(Barth, Brunner, Bultmann, Gogarten en Thurneysen) vanaf het begin geen eenheid vormden.
Toen Brunner uit Amerika kwam zijn Barth en ik hem in pastorie een hele dag gaan bezoeken om te horen wat hij daar ontdekt had.
Barth had net de Romerbrief geschreven. We schudden naderhand allebei ons hoofd. Zelf heb ik veel contact gehad met Brunner. Het was een groot geleerde, maar theologisch kon ik niet met hem overweg. Hij was bezig met apologetiek, later heette dat eristiek en altijd kwam de anthropologie er bij Bultmann heb ik niet veel meegemaakt. In Marburg hield ik een keer een lezing waarna ik nog uren met hem op zijn Seminar doorpraatte. Hij stond toen nog dicht bij ons. Iets later heeft hij Heidegger ontdekt. Hij is naar Barth gegaan die nog in Göttingen woonde, het zal ongeveer 1925 geweest zijn, en heeft hem een hele morgen willen overtuigen dat de theologie nu op de existentialistische filosofie van Heidegger gebouwd kon worden.
Barth hoorde hem uren geduldig aan en schudde daarna zijn hoofd. Hij was niet om te kopen en heeft van het begin af aan geweigerd de theologie op de filosofie te bouwen.
Later is Bultmann heel andere wegen gegaan. Hij kwam nog wel eens in Bazel om een referaat te houden en bezocht ons dan. In die tijd schreef hij ook een gedichtenbundel. Barth had die nauwkeurig bestudeerd en toen Bultmann weer kwam zei hij: “U hebt goede gedichten geschreven. Wilt u daar niet in doorgaan en daar dan ook bij blijven?’ Bultmann reageerde snel: “Dat zou u wel goed uitkomen”. Het was een opgewekte man. Gogarten kende ik ook. Ik vond hem een groot est(h)eet en vertelde Barth vaak over hem.
Die kon niet erg enthousiast worden. Later hebben we samen en beroemde lezing van Gogarten gehoord waarin hij de moderne – onze – theologie sprak. In die rede viel het beroemd geworden woord “Zwischen den Zeiten”. Barth was opgetogen. Een groot slagschip is aan de horizon verschenen. Rookpluimen van ver!” Gogarten bezocht ons vaak, Barth in Safenwil en mij in Leutwil, maar al heel gauw ging het niet meer. Bonhoeffer hebben we gekend omdat hij in de eerste oorlogstijd dikwijls naar Geneve kwam. Hij zocht ons dan op en logeerde hier ook. Barth en ik hebben hem nooit vertrouwd omdat hij met zijn radikale opvattingen toestemming kreeg over de grens te gaan. Later bleek dat we ons vergist hadden.
Barth heeft een paar jaar geleden het grote boek over Bonhoeffer van Bethge gelezen. Hij stuurde de schrijver een grote brief waarin hij zegt: “Wat heeft Bonhoeeffer toch dicht bij mij gestaan en wat is hij steeds meer in mijn buurt gekomen. Hij is ons ontnomen voor hij klaar was”.
In Nederland
Thurneysen was ook in Nederland. Tweemaal hield hij lezingen aan de vijf universiteiten van Nederland. Hieronder blijken te vallen: Leiden, Amsterdam, Utrecht, Groningen en…Kampen. “Bij het eerste bezoek heb ik over Blumhardt gesproken. Ik weet niet meer wanneer de tweede keer was, ik ben slecht in jaartallen. Kunt u het voor me uitrekenen, ik weet nog dat ik in Kampen Schilder ontmoet heb. U vraagt naar Schilder. Men had me tevoren voor hem gewaarschuwd. Hij zou me verscheuren. Ik kon van hem geen indruk krijgen. Hij heeft zich praktisch niet met me bezig gehouden. Hij luisterde naar de voordracht, deed in de discussie niet mee en verdween direct weer. Later is hij geloof ik, helemaal extreem geworden.
Er zijn in Nederland ook Barthianen, die mensen rondom In de Waagschaal. Verstokte Barthianen zijn er ook, die willen Barth inkapselen in een bepaalde periode. Barth wilde dat niet. Zelf heeft hij vaak gezegd: “Wanneer ik opnieuw moest beginnen en een dogmatiek ging schrijven dan deed ik dat niet meer onder het gezichtspunt van de christologie maar onder dat van de leer van de Heilige Geest”.
Op één van zijn laatste verjaardagsfeesten zei hij nog: “Mensen, maak toch geen drukte om mij. Haal me toch in, passeer me toch! Dan kan ik eindelijk met pensioen gaan”. Er was toen een gast die daar ontzettend kwaad om geworden is. Ja, dat was een Hollandse professor.
Ik heb aan psychologie gedaan voor de praktische theologie en daarbij veel gelezen van professor Van den Berg uit Leiden. Dat begon destijds met Metabletica. Nu ligt op mijn bureau weer een boek ter recensie. Het gaat over de techniek van de zielszorg en het is van de Nederlandse schrijvers Faber en Van der Schoot.
Op drift
“De theologie is vandaag op drift geraakt. In Rome gaat alles steeds sneller. Ik vroeg eens aan Hans Küng op wat voor punt we elkaar eigenlijk ontmoeten. Hij zei toen heel eenvoudig: Op dat van de Heilige Schrift”. Maar Barth zei erbij dat het zo jammer was dat de katholieke theologen bij hun bijbelonderzoek direct op ons afsturen en dan in die Bultmannschool terecht komen. Ze moeten veel opener, onbevangener zijn.
Wat de kerk vandaag nodig heeft is dat de predikanten zich concentreren op de verkondiging, dat is meer dan die paar uur op zondag. Laten ze wat andere karweitjes laten zitten. Ook de studenten zou ik aanraden midden in de drukte te werken alsof er niets gebeurd is”zoals Barth in Bonn zei, studeren, exegese en dogmatiek. Laten ze niet zo ernstig zijn, ze mogen juist in de theologie blij zijn om Gods goede schepping, om de weldaad dat ze bestaan en niet altijd staren in demonien en afgronden. Ja, ik heb ook de modernen gelezen. Solle kan ik eerlijk niet serieus nemen, Robinsons “honest to God’bevalt me niet omdat ik niet van zijn uitverkoopmethode houd, Harvey Cox las ik met plezier. Ik vind de systematisering inde stad van de mens wat abstract maar ik heb toch een groot citaat van hem opgenomen in mijn laatste boek “Seelsorge im Vollzug”.
Theologie
Ik houd me de laatste tijd veel met de nieuwere theologie bezig. Ik begrijp het niet. Men kan vandaag niet meer eenvoudig preken. “Wanneer iemand over een wonder wil preken dan moet hij eerst vertellen dat dat natuurlijk een legende is en dat ons huidige wereldbeeld…ach wat! Men heeft ons verweten dat wij de historisch-kritische methode niet kenden. Wij zijn er notabene als kind bij groot gebracht!
Kijk naar mijn leraars of die van Barth uiterst kritische theologen als Rudolf Steck en Karl Marti. Wij vonden het een bevrijding dat het oude dogma van de letterlijke inspiratie verdween door de moderne bijbelkritiek.
Maar er weigerden ons op hetzelfde moment prompt weet te laten binden door een nieuw dogma, dat van het kriticisme, waarbij de bijbelse teksten niets mogen zeggen wat niet valt onder te brengen in het huidige wereldbeeld van de moderne mens. Wij waren er van overtuigd dat de bijbelse uitspraken door alle wereldbeschouwingen “van Thales tot Heidegger”heen stoten. Het gaat om de andere dimensie, die van de levende God. De beide Testamenten spreken van een gebeuren dat nu eenmaal historisch niet te verifiëren valt. Men durft vandaag helaas niet meer eenvoudig een tekst uit te leggen en daarbij Jezus Christus centraal te stellen. Men is zo druk bezig met het onderzoek van de waterleidingbuis dat men geen oog meer heet voor het water zelf dat daar door gaat. Het gaat nu reeds om het hoe en niet om het wat, om het “Vorverstandnis”, om het vernieuwen van de kandelaar en niet om het licht dat daarop gezet wil worden. De mens staat weer centraal in de theologische reflexie, zoals wij daar zelf bij zijn opgevoed. De bijbel als een oorkonde van een gebeuren dat in God zijn oorsprong heeft wordt een document dat primair onze interpretatie nodig heeft om een boodschap te kunnen leveren. De entmythologisering is niet verkeerd, wel dat ze blijft hangen aan de vorm van het woord dat daar en toen gesproken is en weinig let op de inhoud die – desnoods in mythen en legenden – tot ons wil spreken. Ik ben er diep van overtuigd dat dat zich zal wreken. Ik weet zeker: Barth ligt als een nog niet ingenomen vesting achter het front van de huidige theologie. Ze zijn hem voorbijgegaan maar ze hebben hem niet ingenomen en ze zullen hem in hun rug nog merken. Echte theologische arbeid mag niet blijven steken bij de tekstkritische vragen. Het doel blijft het zien van de eenheid van het goddelijk gebeuren in de ver uit elkaar liggende vormen van her bijbels getuigenis en daarom ook het zien van de eenheid van de wereld i n al haar vormen. Er is één God die als Schepper en Heer deze ene wereld in al haar verval in Jezus Christus te hulp snelt.
Dat betekent ook dat de vernieuwing van alle dingen op aarde waarom het toch moet gaan als de vervulling van de grote verwachting die de bijbelse getuigen verkondigen, opnieuw wordt gezien en tot in alle bereiken van het politieke en maatschappelijke leven konkreet voor alle mensen verkondigd wordt.
Het grote gevaar komt daarbij van de kerk die altijd wil blijven steken in een konservatieve en individualistische houding.
Echte theologie zal als permanente reformatie deze houding doorbreken en de gestalte van de kerk vernieuwen. Genezing en hulp voor onze gewonde en verscheurde wereld kan slechts worden verwacht door een kerk die de bijbelse boodschap opnieuw op de kandelaar stelt.
dr. A. Dekker
Trouw 29 maart 1969