Tien kansen met zongarantie
De PKN-brochure voor ambtsdragers
Vorig najaar ontvingen alle abonnees van Kerkinformatie het boekje Leiderschap met lef, tien kansen voor de ambtsdrager. Het boekje is uitgegeven door de Protestantse Kerk en werd geschreven door enkele gemeenteadviseurs en predikanten uit het midden van de kerk. Leiderschap met lef (hierna: LML) bestaat uit tien hoofdstukjes met evenzoveel aanwijzingen die kerkenraden moeten helpen om van bedaarde bestuurders te veranderen in inspirerende leiders. Het pleidooi in LML doet denken aan wat eerder door bijvoorbeeld Marius Noorloos, Rick Warren en Jan Hendriks is betoogd: de kerkelijke gemeente moet zich met haar kerkenraad scharen rond ‘de bron’ of zich richten op ‘haar doel’ en kerkelijke vergaderingen moeten niet alleen vergadering maar ook kerkelijk zijn.
Hoezeer ik dit pleidooi ook onderschrijf, na lezing van het boekje vraag ik mij af hoe kansrijk de ‘tien kansen’ uit de ondertitel zijn. In eerste instantie treft het dunne boekje met zijn korte hoofdstukjes en hun veelbelovende inhoud aangenaam. Een algemeen gevoeld euvel (saaie vergaderingen, afgebrande ambtsdragers, chronische vacatures enzovoort) wordt in tien helder omschreven stappen uit de wereld geholpen. Het voorgestelde alternatief (dichter bij jezelf komen, uitgaan van je talenten enzovoort) doet daarnaast weldadig aan. De auteurs verzuimen echter te verklaren (zoals vaker in literatuur die zongarantie wil bieden) waarom we niet al lang zo ambtsdrager zijn als zij voorstellen. Als dat vergaderen veel boeiender kan en uiteraard met passie en in diepe geloofsverbondenheid, waarom zijn we daar, notabene na Noorloos, Warren en Hendriks, niet allang mee begonnen? Zit er soms iets in onze vergadercultuur wat we eigenlijk wel prettig vinden? Of is de kwestie van lef hebben, waar de auteurs bemoedigend over schrijven, toch ingrijpender dan op het eerste gezicht lijkt?
Kans 1: Laat je bezielen
Laat ik mijn bedenkingen toelichten aan de hand van de ‘eerste en beste kans’ die in het boekje beschreven wordt, de kans van de bezieling. Je kunt als ambtsdrager, zo is hier de gedachte, teruggaan van een zakelijke taakopvatting naar de ‘gezamenlijke onderstroom’, ‘het hart van de kerk: Christus en Gods koninkrijk’. Dit doe je door ‘de weg van de Geest’ te volgen, die ‘een weg van ontspanning’ is. Deze weg brengt kerkenraadsleden tot elkaar. Ze gaan elkaars leven delen. Vervolgens kun je je als ambtsdrager via de ‘schatkamer aan veelkleurige rituelen uit onze geloofstraditie’ oriënteren op ‘de sporen van God in en met de gemeente’. Omdat die niet altijd helder zijn, mag je je als leerling opstellen en je onzekerheden tonen. Je moet ‘authentiek’ durven zijn in je twijfel en in je enthousiasme. Je ambt is je daarbij tot steun. Het is een bewijs van Gods liefde.
Mijn probleem met deze uiteenzetting is niet dat ze een verkeerde weg schetst. Ze vergeet alleen dat deze weg de weg van de bekering is. En in het geloof is niets geheimzinniger en meer met vrees en gebed omgeven dan de omkeer naar God. Voor dit soort betogen zou je willen dat het hedendaags Nederlands de aanvoegende wijs had bewaard. ‘Het ware wenselijk dat de ambtsdrager terugging van zijn functionele ambtsopvatting naar het besef dat hij/zij is geroepen om de gemeente voor te gaan in geloof.’
Misschien spreekt enige voorzichtigheid uit de keuze van de auteur – ‘Kans 1’ is geschreven door ds. Lex Boot – voor het woordje ‘kans’, alsof bezieling niet zomaar bij elke Plusmarkt in de schappen staat. Ik vermoed echter dat ‘kans’ hier ‘onvermoede mogelijkheid’ betekent – het is er, maar je wist het nog niet – en niet ‘gelukkig, of genadig, toeval’. Bezieling is volgens Boot een mogelijkheid. Stap voor stap kan ze verwerkelijkt worden. ‘De kerkenraad als groei- en voorbeeldgroep waarin geloof gevoed wordt: hoe bereikt u dat?’ (cursivering van mij). Het is alsof Boot een gereedschapskist op tafel tilt en nu de verschillende instrumenten uitdeelt waarmee de klus van het bezield worden te klaren valt. Kenmerkend is Boots omschrijving van de christelijke traditie als een ‘schatkamer aan veelkleurige rituelen’. In gedachten zie ik hem als een soort Ali Baba zitten tussen bergen juwelen en gouden rijksdaalders. Hier heb je de ‘Lectio Divina’, daar de ‘dagelijkse omgang met de Bijbel’ en ginds ‘het vertrouwde gebed’! Er is zoveel dat je bijna niet weet wat je kiezen moet en alles is even geëigend om je ‘relatie met God levend te houden’. Maar hoe kom je erbij dat deze veelkleurige rituelen ‘schatten’ zijn? Verslaat de Lectio Divina haar tienduizenden? Bevinden we ons in de hoogtijdagen van het vertrouwde gebed? Het woord oefeningen, dat Boot als synoniem voor de rituelen gebruikt, klinkt al realistischer, maar ook dat doet nog sterk denken aan sportschool en yogacursus. Waarom niet gewoon toegegeven dat de ‘veelkleurige rituelen’ geen technieken zijn, maar middelen die een innerlijke drang gebruiken kan om zich te uiten? Maar zonder die innerlijke drang zijn alle vormen van christelijk religieus gedrag hol. De conjunctuur van de rituele schatten is afhankelijk van de curve van het persoonlijke geloof.
Authenticiteit en geloof
Boot lijkt dit ook in te zien. Bidden en bijbellezen leiden niet automatisch tot bezieling. Hij schrijft: ‘Is het dan altijd helder wat God van ons vraagt? Zeker niet’. Maar dan schuift hij eerst nog ‘de predikant of kerkelijk werker’ naar voren. Die kunnen de leden van de kerkenraad ‘inspireren en stimuleren’. En anders kunnen de kerkenraadsleden dat zelf wel, onderling, om beurten als leraar en leerling. Ook die gedachte kan echter, aldus Boot, nog ‘te hoogdravend’ zijn. Alsof je elkaar tot geloof moet brengen. Dat hoeft natuurlijk niet. Niet omdat dat buiten ons vermogen ligt, maar omdat we – Boot zegt het tussen de regels – al gelovig zijn. We naderen Gods liefde als we ‘authentiek durven zijn’, nu eens ‘zoekend en vragend’, dan weer ‘bloeiend en vol enthousiasme’. Authenticiteit verschijnt hier dus als de diepste vindplaats van bezieling of eigenlijk als bezieldheid zelf. Boot geeft er Gods zegen aan door toe te voegen: ‘Vanuit uw ambt mag u zich door Gods liefde gedragen weten en zich kwetsbaar opstellen. Dit ambt is u toevertrouwd en er wordt voor u gebeden. Het ambt draagt u.’ Met andere woorden: het gewone leven met zijn ups en downs, vreugden en verlangens is heilig voor God. Ambtsdragers mogen dit leven publiekelijk leiden, dat is hun ‘ambt’, gewone gelovigen leiden dit leven meer in de schaduw.
‘Kans 1’ wil mij ertoe aanzetten de bekende, door TL-licht overstraalde en in bittere koffie gedrenkte kerkenraadsvergaderingen te vervangen door ontmoetingen waarbij kerkenraadsleden met Gods goedkeuring iets van zichzelf laten zien. Dat is namelijk een stuk authentieker. Nu vraag ik me af of het werkelijk zoveel authentieker toegaat bij bijeenkomsten waarin mensen elkaar op de hoogte brengen van hun biografische toppen en dalen als bij bijeenkomsten waarin mensen binnen het strakke stramien van een vergaderagenda af en toe een opmerking maken waaruit blijkt dat ze niet helemaal van steen zijn. Maar nog afgezien daarvan bestrijd ik dat we tussen authenticiteit en geloof een isgelijkteken mogen zetten. Het begrip authenticiteit lijkt mij eerder een cadeautje van de duivel, dat bepaalde kerkverbeteraars aanleiding geeft om zichzelf te feliciteren en meewarig neer te zien op mensen die hun standpunt niet delen. Geloof daarentegen is, als ik het precies probeer te zeggen, de niet in uiterlijke tekenen te vangen zekerheid dat je ongeacht je uiterlijke (= communiceerbare) hoedanigheid bij God hoort. En vervolgens is het je vastbeslotenheid om in je handelen niet de uiterlijke maar die innerlijke zekerheid te volgen. Maar deze zekerheid verkrijg je alleen van God zelf. En als je naar die zekerheid verlangt, kun je niet beter doen dan je op God richten en je eigen aanspraken op zekerheid afwijzen.
Back to basics
Ik geloof dat het optreden van Jezus, culminerend in Pasen, ons sommeert om rond deze objectieve onzekerheid te gaan staan en al doende een gemeente te vormen. Ik zou het toejuichen als de bestaande gemeente, misschien in navolging van haar kerkenraad, zo vergaderde en vierde dat de innerlijke zekerheid haar grootste zorg was. Het pleidooi van Hendriks, Warren, Noorloos, de auteurs van LML en nu recent weer het rapport ‘Kerk 2025’ om ‘back to basics’ te gaan heeft dus mijn sympathie. Het lijkt me alleen misleidend om dit ‘back to basics’ af te schilderen als iets wat je altijd had gewild maar wat je steeds door niet-authentieke kerkapparatjiks is onthouden. Nee, het gaat hier om geloof en geloof is de opheffing van de zonde (als ik even hoogdravend mag zijn). Als een zondaar opeens zijn gevoelens gaat delen of andere dingen gaat doen die zogenaamd authentieke mensen doen, wordt hij een authentieke zondaar, niet opeens een wedergeboren christen. Even misleidend is het om van de kerkenraad bij dit ‘back to basics’ ‘leiderschap met lef’ te vragen, alsof lef het recept is tegen ongeloof en alsof het begrip ‘leider’ niet vrijwel onherkenbaar wordt als je het toepast op iemand of iemanden die hun motivatie ontlenen aan hun geloof in een onzichtbare God.
Wij kunnen elkaar het geloof niet geven. Wij kunnen elkaar er hoogstens opmerkzaam op maken. Het zou goed zijn als we eens nadachten over het dragen van gezag en het wijzen van de weg in juist die omstandigheden.
Udo Doedens