Karl Barth over het getuigenis der gemeente

logo

De waakzame en aan haar opdracht trouwe gemeente moet tweeërlei verval­sing van de inhoud van het haar opgedragene, dus tweeërlei vervalsing van het Evangelie zelf, radicaal afwijzen. In de regel plegen deze twee vervalsingen als elkaars complement te voorschijn te tre­den. Het gaat in de éne vervalsing om de miskenning van het Evangelie als het tot iedere tijd gesproken levende woord van de Heer der gemeente; het gaat in de andere vervalsing om de miskenning van de identiteit, waarin dir levende woord voor iedere tijd het éne en zelfde woord is.

Het Evangelie van de (de mensen in Christus toegewende) goedheid Gods kan in het getuigenis van de christelijke gemeente zijn kracht als roep tot deze en gene bepaalde tijd en stonde verlie­zen. De gemeente kan vergeten, dat zij naar haar uit de doden opgestane Heer te horen en vervolgens tot de wereld van Hem te getuigen heeft als de werkzame profeet.

Het eeuwige woord uit zijn mond kan in haar mond veranderen in een tijdloze waarheid. De concreetheid, waarin Chris­tus als profeet hier en nu spreekt, kan door de getuigende gemeente vervluchtigen tot een abstract naspreken. De bij­zondere spits van zijn Evangelie in deze of die bijzondere historische situatie kan door de gemeente op vrome wijze afge­broken worden. Het Evangelie kan ver­anderd worden in een alles en niets zeg­gende mededeling. Bijbelse funderingen en eerlijke aansluiting aan het beste van de kerkelijke traditie, b.v. aan die van de reformatoren, hoeven daarbij helemaal nier re ontbreken. Voor het oog kan één en ander ook best het karakter van een Christusprediking of Rijksprediking en zelfs van de lof zegging op de vrije ge­nade aannemen. Verkondiging van de rechtvaardiging door het geloof alléén en een dringende oproep tot bekering kan men ook aantreffen. Slechts één ding zal men tevergeefs zoeken: als een bepaalde concrete gehoorzaamheid in woord en daad tegenover een even con­crete en beslissende situatie wil deze pre­diking niet verstaan zijn. Op het mo­ment, dat zij daartoe moet komen, zal zij — wellicht in grote diepzinnigheid of rhetoriek — overgaan in een onge­articuleerd mompelen van vrome woor­den. Woorden over de wedergeboorte, over het nieuwe leven uit de Geest Gods, over vergezichten op een verre „Christuswereld” —- zoveel men wil; maar niet de eis, dat hier en nu een klein begin vanuit deze wedergeboorte en dit nieu­we leven gemaakt moet worden door dit of dat bepaald zeer hete ijzer aan te vatten.

Gebeden voor de vrede — ja! Maar vrijblijvende gebeden zonder de on­ontkoombare practische stappen voor de vrede. Dan liever de terugtocht in de passiviteit en opnieuw begonnen met de betuiging dat Jezus Christus opgestaan is uit de doden en dat bij Zijn weder­komst alles goed zal komen en dat het geloof in Hem de enige overwinning op deze boze wereld is.

De gemeente, die deze vluchthouding en falsificatie wil verdedigen, behoeft niet lang naar argumenten te zoeken. De vragen die zij op haar weg van de na­volging van Christus en van het horen naar zijn woord ontmoet, zijn nu een­maal niet eenvoudig maar complex, niet gemakkelijk maar onoverzichtelijk. Men kan doorgaans allerlei argumenten pro en contra tegen elkaar opstapelen en de redelijkheid van de geloofsdaad is steeds een waagstuk. Het waagstuk, waardoor de naar het woord des Heren luisterende gemeente zich bovendien waarschijnlijk in het isolement begeeft en zich aan bespotting blootstelt. Er is altijd wel reden om te zeggen, dat een laatste hel­derheid nog niet geschonken en derhalve een beslissende daad nog niet geoorloofd is. Zijn er terzake van de echt brandende kwesties bovendien niet altijd verschil­lende stromingen en opvattingen in de gemeente en hebben de leden der Kerk elkaar niet in liefde te verdragen? Het goed recht van verschil in opvatting en benadering mag in de christelijke ge­meente toch niet aangevochten worden? Men moet elkaar in de concrete eisen, die het leven stelt, niet te na treden. Eenheid door vrede gaan in de gemeente­lijke kring vóór alles. En is het eigenlijk niet zo, dat het met wijsheid bewaren van een zekere „afstand” juist de zuiver­heid van het Evangelie kan dienen door het niet onbedachtzaam te vermengen met allerlei ideeën, die voor velen niet zondermeer duidelijk en van godswege geboden zijn?

Dit zijn enkele van de — helaas — altijd en overal zich voordoende argu­menten rondom „pro en contra”. De impasse valt niet te ontkennen. Als maar niet gemeend wordt, dat deze argumen­taties de gemeente tot verontschuldiging kunnen dienen. Want: is er ooit een tijd en situatie, waarin de gemeente met een werkelijk  goed   geweten   kan   beweren het levende woord van haar levende Heer hier en nu (dus toegesneden op de hui­dige situatie)   niet   te horen en niet te kunnen horen? Kan de gemeente daar­mee impliciet beweren, dat Jezus zijn profetisch woord en werk blijkbaar nu gestaakt heeft en dat het geloof bestaat in het wachten op betere tijden en op duidelijker   informatie?   Een   Kerk, die haar neutraliteit, haar algemene bewerin­gen, haar niet toegespitste woorden met redenen en argumenten weet te omkleden – heeft blijkbaar geen verontrust, maar een goed geweten. Deze verloochening van de profetie van haar levende Heer is   een   ontstellend   kwade   zaak.   Deze Kerk, die blijkbaar aan de boete geen behoefte heeft omdat zij in haar hart het luisteren naar   het concrete gebod   van haar   levende   Heer   een   onpractische „Schwarmerei” vindt, is een ontstellend droeve zaak. Voelt zij zich tot het na-spreken van zijn hier en nu gesproken gebod daarom niet bevoegd en verplicht, omdat zij in de grond der zaak ontkent, dat Jezus zulk een concreet woord en gebod werkelijk spreekt? Zodat zij meent in   deze wereldtijd   tot aan   de   jongste Dag te zijn aangewezen op haar eigen inzicht en verantwoordelijkheid. Hier is de alarmerende vraag op z’n plaats of zulk   een   christenheid   niet   bedenke­lijke   gelijkenis vertoont   met de   baal­priesters op de Karmel voor het aange­zicht van hun afwezige god. Het zal wel waar zijn, dat de wereld de boven   bedoelde   tijdloos   sprekende   en neutraal zich opstellende gemeente het meest zal waarderen. Wat zou de wereld willen inbrengen, tegen een   Kerk,   die haar opdracht zo zonder verdere conse­quenties meent te moeten uitvoeren? Er is weinig reden tot Kerkvervolging en het is altijd een zeer onverstandige over­heid, die   haar onderdanen   hun privé-religie niet gunt. Er is echter ook weinig reden voor de overheid een echt en diep respect te tonen voor zulk een Kerk. De kans bestaat zelfs, dat deze abstraherende en nooit concretiserende Kerk te elfder ure   van   de   kant   van   de   (door   haar heimelijk   verraden)   wereld   bittere   en ironische verwijten te horen krijgt. Want het is niet uitgesloten — de Heer der wereld is waarlijk opgestaan! — dat men de Kerk duidelijk gaat onderzoeken en toetsen op haar geloofsbrieven, d.i. gaat vragen naar haar opdracht, d.i. naar de zuiverheid van haar opdracht. Een dubbel gevaarlijk moment kan aan­breken, wanneer de boven omschreven nooit concretiserende Kerk tot het be­sluit komt haar oude weg resoluut te verlaten. Want zij kan vervalsen door te abstraheren, maar evenzeer door te ac­tualiseren. Zij kan de éne dwaling com­plementeren met de tegenovergestelde reactie daarop. D.w.z.: de gemeente kan haar opdracht ook vervalsen door te ver­geten, dat zij in de concrete situatie het eeuwige woord van haar Heer heeft te dienen. Haar opdracht is in dienst van Hem, die gisteren en heden dezelfde is en tot in eeuwigheid. De concreetheid en eeuwige jeugd van zijn gebod is zeker niet afhankelijk van de door zijn gemeente eigenzinnig en eigenmachtig geïnterpre­teerde werkelijkheid en gehoorzaamt zeker niet aan de stemmingen en denkwijzen, de behoeften en ideeën van een bepaalde wereldsituatie. De zuiverheid van de op­dracht der gemeente kan verloren gaan in de actualiteit van een pseudo-evangelie. Dit z.g. evangelisch radicalisme zal vroeg of laat de reactie zijn op het on­evangelisch conservatisme. Het begint met de merkwaardige droom dat het Evangelie een tamelijk bekende grootheid is, samengesteld uit leermede­delingen, idealen, verplichtingen, enz. Het eindigt met de behoefte deze objec­tieve grootheid aan te passen aan de actuele situatie. Het eindigt met de „critische interpretatie” vanuit zeer achtenswaardige apostolaire bedoelingen. Hoe kan men de tijdgenoten het beste in rapport brengen met „de” boodschap van „het” Evangelie! Is dit hetzelfde als de vraag wat heeft de levende Heer van Kerk en wereld tot de huidige situatie van beide te zeggen? Bij lange na is dit niet hetzelfde. Zij, die menen de inhoud van het Evangelie als een bekende groot­heid in bedrijf te kunnen nemen — nl. door dit Evangelie te moeten interpreteren in aansluiting op de evenzeer bekende en vooronderstelde behoeften van de mens hier en nu — maken zich aan een ramp­zalige vervalsing schuldig. De openbaring van de levende God ligt nu eenmaal noch als belofte noch als gebod voor het grij­pen. Het resultaat van het bovenstaande zal slechts zijn, dat de gemeente in dat­gene wat zij „het” Evangelie noemt en in datgene wat zij interpretatie of her­meneutiek van dat Evangelie noemt… zichzelf poneert. Het resultaat kan slechts zijn, dat zij de Levende bij de doden zoekt. Uit kracht van vooronderstellingen, die zich opleggen met het gezag van een bepaald levensgevoel van bepaalde men­sen in een bepaald tijdsmoment. Op hun demonische wijze zijn deze vooronder­stellingen even totalitair als de kracht en het gezag van Jezus’ profetisch woord totaal is. En daarom betreft het hier werkelijk de keuze tussen de ware en de valse synagoge, tussen de zuivere en de valse opdracht der gemeente. Het tot een object gedegradeerde en daarom aan iedere deformatie prijsgegeven Evangelie kan het eeuwige woord van de levende Heer, die concrete beslissingen velt en concrete gehoorzaamheid vraagt, onmo­gelijk zijn. Hetzij op vrome, hetzij op geseculariseerde wijze — in ieder geval zal dit geobjectiveerde en vervolgens geinterpreteerde Evangelie zonder liefde, gerechtigheid, wijsheid en vooral zonder gezag zijn! Het zal niet het Woord des Heren zijn, geen vuur en geen hamer, die de steenrots verbrijzelt (Jer. 23 : 29). Jezus lééft, betekent: Zijn woord is iedere morgen op concrete wijze gezaghebbend door zichzelf en alle andere dingen te interpreteren.

Zo is de zuivere opdracht der gemeente altijd en overal identiek met de on­ontwijkbare opdracht tot het horen naar zijn stem.

J. M. Hasselaar

(Vrij vertaald uit de „Kirchliche Dogmatik” van Karl Barth, dl. IV3, pag. 930ff).

(In de Waagschaal, nieuwe jaargang 1, nr. 11. 26 augustus 1972)