De staat neutraal? – Vragen aan At Polhuis

logo-idW-oud

 

DE STAAT NEUTRAAL? – Vragen aan At Polhuis

I

In IdW nr. 10 (31 juli 2004) stemt At Polhuis in met het pleidooi van Paul Cliteur voor de neutrale staat – tegen de opvatting dat de staat multicultureel moet zijn. Polhuis beroept zich daarbij op Karl Barth’s brochure »Rechtfertigung und Recht« uit 1938. Hij leest daarin een theologische fundering van de neutrale staat, die ook nu in 2004 hoogst actueel is. Niet alleen omdat hij nog steeds christenen aantreft, die (terug)verlangen naar een Christelijke overheid, maar ook, en naar mijn indruk vooral, omdat voor Moslims, wier cultuur uit Nederland niet meer weg te denken valt, de voor ons staatsbestel wezenlijke scheiding van kerk en staat niet vanzelfsprekend, misschien zelfs in hun cultuur ondenkbaar is. Daartegen geldt het de neutrale staat te verdedigen en daarom is het goed om bij Karl Barth te rade te gaan.

Ik moet eerlijk bekennen dat ik het betoog van At Polhuis niet erg goed kan volgen en stel hem dus een aantal vragen.

II

Om te beginnen echter geen vraag maar een opmerking. At Polhuis trekt een nogal directe lijn van de multiculturele samenleving naar de Islam en van de Islam naar een religieus gefundeerd terrorisme. Dit is volgens mij een bedenkelijke suggestie, die in goede aarde valt in een klimaat, waarin de angst voor terroristische aanslagen – en meer in het algemeen de groter wordende bestaansonzekerheid – eenduidige vijandbeelden populair maakt. Met de waarheid heeft zo’n gedachtesprong weinig van doen. De multiculturele samenleving is zoals het woord al zegt: multi en omvat dus veel meer dan ‘Nederlands’ en Islam alleen (ik zou trouwens niet weten, hoe ik dat ‘Nederlands’ nader zou moeten bepalen: christelijk, joods-christelijk, humanistisch, Europees?): Creolen, Hindoestanen, Antillianen, Chinezen … De Islam is zelf ook een pluriforme grootheid. En het terrorisme valt nauwelijks als een wezenskenmerk van die Islam te beschouwen: de geschiedenis van de Islam wordt niet door terrorisme gekenmerkt, eerder door een (zij het geclausuleerde) verdraagzaamheid, die bv. het lot van de Joden tot voor kort daar heel wat draaglijker maakte dan in het christelijke Europa. Dat er zich nu een Islamitisch terrorisme breed maakt lijkt mij derhalve vooral een vrucht van de a-sociale en arrogante wijze waarop ‘onze’, Westerse cultuur met de rest van de wereld omgaat. Logisch dat het verzet daartegen zich in de wereld van de Islam van een ‘islamitische’ ideologie voorziet. Ook mij lijkt het net als At Polhuis goed als de kerk zich in het daarover lopende debat mengt. Maar dan vooral door al te stellige beweringen, die over het verband tussen Islam en terrorisme de ronde doen, te relativeren.

III

Nu mijn vragen:

1. -At Polhuis spreekt in navolging van Cliteur permanent van een ‘multiculturele staat’ – in onderscheid van een multiculturele samenleving. Welnu, ik denk dat wij het erover eens zijn dat de Nederlandse samenleving multicultureel is – of wij dat nu willen of niet. Ik zou dan zeggen dat dat ook gevolgen hebben moet voor de staat. Bij voorbeeld voor de samenstelling van het parlement, de rechterlijke macht, het onderwijs. Betekent dat dan niet so wie so dat de staat multicultureel wordt? De scheiding van kerk en staat wil toch niet zeggen dat de staatsburger zijn cultuur thuislaat, als zijn privé-aangelegenheid? Er bestaat toch de vrijheid van organisatie en dat is toch ook de vrijheid zich op basis van culturele identiteit te organiseren? Tot en met de vrijheid om zodoende ook voor het gemenebest een andere cultuur na te streven? Mits je je daarbij aan het geldende recht houdt en je dus binnen de kaders van de bestaande wetgeving blijft bewegen – tot die bij meerderheid veranderd wordt? Met andere woorden, ik begrijp niet goed waarom een multiculturele staat zo principieel moet worden afgewezen – alsof daardoor onze rechtsstaat en onze democratie op het spel worden gezet. Dreigt dat niet eerder bij een staat, die de multiculturaliteit buiten zijn deur wil houden? En dus eigenlijk de staat van een monocultuur wenst te blijven? Bij Cliteur beluister ik dat. Hij brengt de neutraliteit van de staat in verband met de “missie van de school” en citeert met instemming de Franse filosoof Régis Debray daarover: het onderwijs dient “de rede populair te maken”. Is dat nog neutraal te noemen?

2. -Spreekt Barth zich in »Rechtfertigung und Recht« zo massief uit voor ‚de’ neutrale staat als At Polhuis suggereert? Barth gebruikt het woord ‘neutraal’ in verband met de rechte staat twee keer. Op beide plaatsen gaat het om neutraliteit in de waarheidsvraag. En ook dat niet allereerst in het algemeen maar in het bijzonder met het oog op het (on)rechtspreken van Pilatus tegenover Jezus. Barth stelt twee dingen: <1> wat Pilatus niet mocht doen is uit te spreken dat Jezus de waarheid is, <2> wat Pilatus moest doen was uit te spreken dat Jezus de vrijheid had om dat te verkondigen. In het eerste geval had de staat de waarheid voor zich in pacht genomen en de staatsburger ertoe verplicht zich zonder tegenspraak aan deze waarheid te onderwerpen – en dat komt de rechte staat niet toe. In het tweede geval garandeert de staat de vrijheid van spreken – tegen degenen, die de spreker de mond willen snoeren. Dat is juist wat de rechte staat te doen heeft. Maar nu ben ik al van het bijzondere naar het algemene gegaan: van het recht van spreken van Jezus naar het recht van spreken van iedere staatsburger. Dat is zeker ook de bedoeling van Barth. Maar het is niet oninteressant nog een moment bij het bijzondere stil te staan. De vrijspraak, waartoe Pilatus verplicht was, zou de vrijheid van spreken gegund hebben aan een verkondiging, die weliswaar de Romeinse rechtsstaat erkende (‘geef de keizer wat de keizer toekomt’) maar toch de Romeinse cultuur zeer vreemd was. In de multiculturele samenleving, die het Romeinse Rijk ongetwijfeld was, is de vrijheid van spreken dus het recht van de verschillende culturen voor zichzelf te spreken – en tegelijk ook het recht van de dissident binnen die cultuur (want dat is Jezus) om zijn eigen woord te doen. Zouden wij niet ook van dát bijzondere naar het algemene kunnen gaan? Naar een opvatting van de staat, die daarin recht doet dat zij de vrijheid van spreken van de verschillende culturen binnen zijn bereik – en van de dissidenten! – beschermt tegen de stemmen, die wensen dat ónze cultuur van dat spreken verschoond blijft? Zou de staat daarmee ook niet helpen voorkomen dat Moslims terroristische aanvechtingen krijgen? Omdat zij het idee hebben te moeten vernederlandsen op straffe anders te worden verdacht gemaakt?

3. -At Polhuis is bang dat de tegenstellingen in de multiculturele samenleving in de staat zullen binnendringen. De neutrale staat is er om dat te verhinderen. Maar hoe stelt hij zich dat voor? Is de staat niet so wie so de inzet van strijd? En is de staat niet per definitie de instantie, die die strijd in geregelde banen leidt? Is tenslotte niet de democratische staat dáárom de gelukkigste staatsvorm, omdat hij daarbij niemand uitsluit? Moeten wij in dit verband Barths insisteren op de neutraliteit van de staat in de waarheidsvraag niet nadrukkelijk in samenhang zien met zijn voorkeur voor die democratische staat? Kun je Barth op dit punt niet zo lezen dat de afwijzing van de staat, die de waarheid bezit, de conditio sine qua non is voor de democratische staat, en omgekeerd de democratische staat de staatsburgers verantwoordelijk maakt voor de organisatie van een bepaalde, gekwalificeerde, dus beslist niet neutrale maatschappij? Of moeten wij de aan Israël gegeven Tora (Weisung) het beloofde land zo in te richten dat daarin geen arme zijn zal (Dt.15,4) als achterhaald (voormodern) ad acta leggen?

4. -Met Cliteur vindt At Polhuis dat op dit moment de staat vooral te weinig staat is, te veel de speelbal van private belangen. Met “vele analisten” (?) betekent dat voor At Polhuis: “Het is niet langer de staat de staat die de macht uitoefent en recht spreekt, maar revolutionair /terroristische /religieuze bewegingen”. Nu heb ook ik het idee dat de staat in toenemende mate de speelbal of misschien moet je eerder zeggen: het instrument van private belangen wordt. Maar zijn dat nu in de eerste plaats die revolutionair /terroristische /religieuze bewegingen? Of moeten wij denken aan de ‘grote spelers’ op de wereldmarkt, die de staat dwingen zich concurrerend op te stellen, op kosten van de sociale rechten van zijn burgers? Zouden wij staatsburgers de staat niet moeten dwingen in die richting weer meer staat te willen zijn? Zou dat ook niet het effectievere middel zijn om het terrorisme de wind uit de zeilen te nemen? En is de kerk dan niet geboden daar in haar spreken een punt van te maken?

Tot zover mijn vragen. Ik ben er mij van bewust dat die weer nieuwe vragen oproepen. En ik weet heel goed dat het probleem dat At Polhuis aan het schrijven zette hoe dan ook niet eenvoudig kan worden opgelost. Ik denk zelfs wel eens dat het niet zal worden opgelost. Maar wij blijven verantwoordelijk. En hebben een goede reden de hoop niet te verliezen.

Dick Boer