Trekken aan het smalle koord
Wessel ten Boom en Willem Maarten Dekker enerzijds, Coen Constandse en Udo Doedens anderzijds, hebben in de discussie over het ambt het koord strak aangetrokken. De eersten pleiten voor het bijzondere ambt dat belegd wordt bij de predikant als blijvende gestalte tegenover de gemeente. De tweeden zien wel een rol weggelegd voor een bijzonder ambt maar alleen voor zover het permanent opkomt uit de gemeente en daarin ondergaat. Beide bijdragen zijn provocatief, zoals goede theologie dat moet zijn. Graag voldoe ik aan het verzoek van de redactie mijn ei te leggen. Als het om het ambt gaat, blijf je met twee woorden spreken. Dat zal ik dan ook doen. En vooruit, in negen punten.
1) Het dubbele wonder van het Nieuwe Testament is Jezus Christus en de kerk. De kerk is de zichtbare uitstraling van Christus in deze wereld. Jezus Christus heeft zijn leven gegeven voor de wereld en de voorlopige uitkomst daarvan is de kerk. Met kerk bedoel ik de gemeenschap van broeders en zusters, die gezamenlijk leven door de dood en opstanding van Christus. Na Christus en de kerk als geloofsgemeenschap komt het ambt pas op de derde plaats.
2) De gemeente wordt beschouwd als volk van God, heilige natie en een ‘koninkrijk van priesters’. De titel ‘ambt’ komt in het Nieuwe Testament niet voor, maar de leden van het lichaam van Christus handelen naar elkaar in Christus’ naam. Dat geeft gezag. De apostel roept dan ook op: ‘Aanvaard elkaars gezag’ (Ef. 5:21). Er is niet een aparte kaste van gezagsdragers. Ieder draagt gezag en ieder ontvangt het gezag van de ander. Terecht stellen Constandse en Doedens dat het hart van de kerk klopt bij het ‘algemene ambt van de gelovigen’. Terecht stellen zij ook dat er teveel drang is een bijzondere missie ten opzichte van de kerk te hebben. In een maakbare wereld dreigt ook de kerk een project te worden waarbij projectmanagers elkaar verdringen, maar wee de kerk die in hun handen valt. De kerk is helemaal geen project maar gave van Christus waar niets ‘moet’ omdat we niet onder de wet zijn maar onder het evangelie, we leven vanuit de gave van Christus en de Geest.
3) Constandse en Doedens draven echter door wanneer ze zeggen dat Christus (‘Hij’) een ‘wij’ is geworden. Of wanneer ze stellen dat Christus drager van een algemeen ambt is en zo wordt geabsorbeerd in al die dragers van het algemene ambt. Christus identificeert zich helemaal met een gevallen mensheid in de incarnatie en toch is hij de Zoon van God en gaat niet op in de mensheid. Christus identificeert zich geheel met zijn lichaam, de gemeente en toch is hij ook de verhoogde Heer en gaat hij niet op in de gemeente. Waar deze noties van Zoon van God en verhoogde Heer niet een eigen accent houden, dreigt er zoiets als een glijbaan te ontstaan, waarbij Christus min of meer geestelijk de gemeente in glijdt en ‘gemeente en Christus’ doorglijden in een algemeen ambt van de mens. Ik vrees dat we dan snel verder doorglijden tot algemene beginselen, waarden en normen. Daar heb je geen kerk voor nodig.
4) Het bijzondere ambt is negatief gesproken het obstakel dat verhindert om op te lossen in de geest of vast te roesten in de wet. Naast het ambt dient daar ook de Schrift en het credo voor. Dat zijn de weerstanden die de gemeente bij Christus en het heil bewaren. Die weerstanden zijn nodig. Dat is het gelijk van Ten Boom en Dekker. ‘Het onderscheid tussen gemeente en voorganger blijft gehandhaafd’. Niet omdat er heren nodig zijn, maar omdat ‘de kerk haar grond vindt buiten zichzelf’, zoals Ten Boom en Dekker terecht stellen. Het bijzondere ambt wijst naar dit ‘buiten zichzelf’. Je zou kunnen zeggen: het ambt wijst op het blijvende ‘Voraus’ van Christus voor de gemeente. Er is een historische gestalte, met zijn ‘vijf wonden rood’, waaruit wij leven, die aan de kerk vooraf gaat en die als eigen gestalte tot in eeuwigheid blijft.
5) Het bijzondere ambt zweeft tussen Christus en de gemeente. De apostel zit nog het meest aan het ‘buiten’ van de gemeente, de ‘oudsten’ zitten meer aan het ‘binnen’. De apostel kennen we aan zijn voeten (per pedes apostolorum), de oudste aan zijn stoel. Hoe dat precies terugkomt in een concrete ambtspraktijk moet blijken. Er zit vrijheid in de invulling van dit ambt. Ik denk dat de predikant van de toekomst weer wat meer door zijn voeten dan door zijn stoel zal moeten worden bepaald. Wat meer de gezondene in de wereld dan degene die een predikantsplaats bezet.
6) De positieve dienst van het ambt is de dienst van het Woord. Ik vind de term ‘Christus-representatie’ niet zo geslaagd. Het suggereert teveel dat Christus alleen van buiten komt. Hij is ook binnen. Hij is er al waar twee of drie in zijn naam bijeen zijn. Gelovigen representeren Christus ook. Het bijzondere ambt helpt om op ‘God in Christus’ gericht te blijven en Hem steeds weer te binnen te brengen. Ook al is God bij ons, we hebben steeds weer de ‘input’ nodig van Woord en sacrament.
7) Het bijzondere ambt is niet afleidbaar uit de gemeente. Het is een eigen gave van Christus. Zo blijft het karakter van de kerk overeind als een gemeenschap die niet leeft uit eigen bronnen. Omgekeerd is de gemeente niet afleidbaar uit het bijzondere ambt. De kerk, dat zijn de gelovigen. Wel goed dat er met regelmaat een dominee of variant daarvan langs komt. En goed dat in reguliere bijeenkomsten bepaalde taken zijn verdeeld en dat hier ambtsdragers een rol spelen. De gemeente ligt echter niet aan het infuus van het ambtelijke. Ik ben er niet geheel zeker van dat Ten Boom en Dekker hier geen voedsel aan geven. We zullen in de toekomst nog wel kerkvormen tegen gaan komen, op pioniersplaatsen of in huisgemeenten, waar te bezien valt wie bidt, de zegen uitspreekt en (s)preekt. Misschien zelfs wel wie het brood breekt. Bij dat alles zal het ambt als toezicht niet mogen ontbreken, maar dat is nog wat anders dan dat de dienst wordt ‘gedaan’ door de dominee.
8) In het licht van de dienst van het Woord is er zoiets als episkopè. Toezien. Blijven we christelijk, in het spoor van Christus? Wie zegt: geen pottenkijkers, is los van Christus. Daarbij zal dit toezien oscilleren tussen een persoon en een kerkelijke vergadering. En tussen de ‘eigen’ ogen van de eigen ouderlingen en diakenen en de vreemde ogen van de dominee of de visitator. Als protestanten hebben we de kaarten sterk op de kerkelijke vergadering gezet. In de toekomst hebben we meer ruimte nodig voor het persoonlijke element.
9) Degene die het bijzondere ambt draagt is gemeentelid en is helemaal verbonden aan een gemeente. Hij of zij zal dus ook het gezag van de ander hebben te aanvaarden. Hij of zij zal echter ook de moed moeten hebben voor te gaan en soms alleen te staan. Met name de predikant blijft een wat onmogelijk figuur. Probeer niet hem of haar daarvan te verlossen. Hoezeer ook verbonden met een gemeente, hoezeer ook burger met een beroep zoals anderen, hij of zij blijft zweven tussen de rijken en het Koninkrijk, en hangt aan een lijntje dat gespannen is tussen Pinksteren en Parousie.
Arjan Plaisier
Dr A. Plaisier is synode-scriba van de Protestantse Kerk in Nederland