Theologische avant garde
Theologische avant garde
De fascinerende, verrassende en vernieuwende opstellen van F.-W. Marquardt
Naar aanleiding van: Friedrich-Wilhelm Marquardt, Bij de slip van zijn kleed … Een christelijke theologie na Auschwitz – artikelen vertaald en ingeleid door Dick Boer, Inge Kooistra en Derk Stegeman, Uitgeverij Ten Have, Baarn 2003, 404 pp.
We kunnen het er niet bij hebben. Dit boek. De crisis is al groot genoeg. We moeten toch vooruit met kerk en theologie? De kerk weet zich apostolair, gezonden. Zij wil spreken. Het evangelie moet verkondigd. Dat is urgent. Er is haast bij. Teveel tijd is al verloren. Hoe brengen wij onze boodschap over? Daar gaat dit boek niet over. Integendeel, zou je in eerste instantie zeggen. En daarom kunnen we het er eigenlijk niet bij hebben. Het stelt vraagtekens in plaats van uitroeptekens. Het werpt nog weer heel nieuwe theologische problemen op, terwijl we juist zoeken naar een scherp geformuleerde goede boodschap. Het zet stil waar we vooruit willen. Het slaat haast met stomheid en beneemt de adem. Want je weet: dit gaat tijd kosten. Hier zijn we nog lang niet mee klaar. En het kon wel eens diep ingrijpende gevolgen hebben. We kunnen het er eigenlijk niet bij hebben. Dit boek en zijn schrijver. Bij de slip van zijn kleed… van Friedrich-Wilhelm Marquardt.
Maar we kunnen er niet omheen. Want het boek ligt er. Een bundel van 17 sterke opstellen. In onze moederstaal. Verzorgd uitgegeven. Voornaam. Ernstig. De samenstellers en vertalers – Dick Boer, Inge Kooistra en Derk Stegeman – vertellen in de inleiding dat het lezen van de artikelen vreugde geeft. Dat was de aanleiding voor het boek. Ze wilden die vreugde delen en daarmee een goede kennismaking met het denken van Marquardt bieden. Ik heb geboeid en gretig gelezen. Maar vreugde? Eerder ontzetting en ernst – passend bij het donkere grijs van de omslag. En pas in tweede instantie vreugde. En opwinding – om het nieuwe evangelische licht dat ontstoken wordt en dat ook de omslag siert in het felle geel en rood van het ‘druksel’ van H.N. Werkman.
In het ‘Woord ten geleide’ toont Marquardt (hij schreef het ‘lente 2002’, kort voor zijn dood) zich ingenomen met de titel Bij de slip van zijn kleed …, een verwijzing naar Zacharia 8:23. Een heilsprofetie: de volkeren gaan naar Jerusalem om de NAAM te zoeken, zijn gunst af te smeken. ‘Ook ik wil gaan,’ zegt de ene goj tot de andere. Andere taal dan destijds in Babel. ‘In die dagen zullen mannen van allerlei taal vastgrijpen, ja vastgrijpen de slip van een Judese man …’ Nog net de slip, de kwast van de gebedsmantel, want de vreemdeling is haast voorbij. Onnavolgbaar ontglipt hij ons. Die mannen van allerlei taal – barbaren? – zien hem slechts op de rug en zeggen: wij willen met u gaan, want wij hebben gehoord dat God met u is.’
Maar als dat het heil is, hoe volstrekt utopisch, hoe zonder plaats is dat in deze wereld! De beschreven scène roept eerder een beeld van onheil op. Het wordt pijnlijk duidelijk uit Marquardts opstellen hoe ‘mannen van allerlei taal’ de jood steeds vastgrijpen en (theologisch) vastpinnen op onwaarheid en leugen – vertekeningen van het jodendom: verstarde godsdienst, slaafse, uiterlijke, zielloze gehoorzaamheid, werkgerechtigheid. Aldus het bindende oordeel van de christelijke traditie. Naar Marquardts stellige overtuiging leidt dit gewelddadige denken tot gewelddadig handelen. Goddelijk soeverein werd er geoordeeld en werd het oordeel ook voltrokken. Geen spoor van een ‘zoeken naar God’, van een hoopvol vermoeden dat God met een Judese man zou kunnen zijn. Het zoeken en vermoedens voorbij wist men wie God was. ‘God met ons’, siert koppels, knaken en kerken. Geen plaats meer voor die ander – bij wie God zou zijn? Bij hem? – niet langer! Uitroeptekens, geen vraagtekens!
De voorstelling uit Zacharia is utopisch. Wij zullen het niet wagen een jood vast te grijpen. We zullen ze niet te na komen. (Zij mochten eens op onze bijstand kunnen rekenen, op straat, op weg naar de synagoge lastiggevallen door Noord-Afrikaanse ‘kwajongens’.) Mochten wij dan een ander vastgrijpen? Mochten wij Marquardt vastgrijpen? Misschien dat hij dat utopische naderbij kan brengen. Ons – lijfelijk, geografisch, theologisch – naderbij Israël brengen. Ook hij is ons al voorbij. Hij is ons in meer dan een opzicht vooruit. En dat is ook in meer dan een opzicht jammer. Zijn opstellen behoren tot theologische avant garde. Marquardt is eenzaam de troepen ver vooruit. Hij doordenkt de joodse wortels van het christelijk geloof en de betekenis van de Shoah en van Israël (volk, land en staat) voor kerk en theologie. Hij gaat voort met wat in Nederland zo merkwaardig is gestokt. Hij doet dat grondig, diepgaand, duizelingwekkend, adembenemend.
Het is geen eenvoudig boek. Marquardt betreedt totaal nieuwe terreinen, stelt totaal nieuwe vragen en problemen aan de orde. Het zijn vragen waar hij op zijn denk- of beter levensweg voor gesteld werd. Die weg – die naar een woord van Marquardt zelf Schul-weg wordt genoemd – hebben de samenstellers in de bundel willen weergeven: met zeventien opstellen, uit een periode van dertig jaar (1971-2001), in vier delen. Ik geef een overzicht en licht daar enkele gedachtegangen uit. Zo’n overzicht is wel onbevredigend, want oppervlakkig. De hoogten en diepten, de nuances en de nuchterheid van Marquardts denken krijgen niet de beschrijving en behandeling die ze verdienen. Maar hier gaat het om overzicht over waar Marquardt allemaal over denkt. Men neme zelf de teksten ter hand om te zien wat en hoe hij precies denkt.
Deel I: ‘De Joden en hun land’ stelt het leven – voortleven, overleven, herleven – van het volk Israël in het land aan de orde. Het opent met de korte tekst ‘‘Mijn Israël’?’ uit 1998, een goede ingang in de bundel. Marquardt schetst daar biografisch en theologisch hoe hij aan het denken is gezet over Israël, maar meer nog door Israël en steeds meer met Israël. Hij trof tijdens een Israëlreis een concreet volk in een concreet land. Geografische, historische en politieke gegevenheden! Aardse, materiële zaken. Dat mag allemaal niet gespiritualiseerd of geallegoriseerd worden, zoals in de christelijke theologiegeschiedenis steeds weer gebeurd is. Marquardt zoekt naar wegen hoe dit concreet historische en stoffelijke dan wel theologisch te denken is. De teksten over ‘Gods trouw aan het verbond en de bijbelse landbeloften’ en Israël als teken van Gods trouw zijn fascinerend, theologisch maar ook historisch. Over het zionisme. En over de twintigste-eeuwse theologie: de (zo pijnlijke) worsteling om evidente, concrete ‘feiten’ – het levende jodendom, het volk Israël, het land – überhaupt een plaats te kunnen geven in het christelijk-theologische denkkader. Hoe ver is de theologie van huis geraakt? Want zo aards en concreet is de Schrift, ook het ‘Nieuwe Testament’. De messiaanse verwachting ten aanzien van Jezus krijgt die aards-politieke gestalte: ‘Wanneer herstel jij het rijk voor Israël.’i Lucas beschrijft deze hoop zonder deze te weerspreken. Wat betekent dat?
In deel II – ‘Christen-zijn na Auschwitz’ – komen de zaken haast onmenselijk op scherp te staan. De tekst ‘Vijanden om onzentwil. Het Joodse nee en de christelijke theologie’ opent dit deel. Marquardt onderzoekt dat ‘nee’: Waar is het op gebaseerd? Joods gezien is het eenvoudigweg een gestalte van trouw aan de Tora! Minstens zo belangrijk is de vraag waartegen dat nee in feite gericht is. Welke verlossing heeft die Messias gebracht? En welke Erlösung brengen zijn volgelingen eigenlijk in praktijk? Hoe kan het zijn dat dat jodenhaat was, Endlösung – hoe kon dat gebeuren zonder breed verzet in de christenheid? Wat zijn de eeuwen kerkgeschiedenis en christelijke beschaving waard als ze daar blijkbaar niet weerbaar tegen hebben gemaakt – erger nog: als blijkt dat ze daaraan bijgedragen hebben? In welke God is dan geloofd? Welke Messias gevolgd? In welke Geest gebeden?
Geschokt door deze vragen komt Marquardt tot een fascinerende analyse van theologisch anti-judaïsme, waarin het christelijk-dogmatische denken als inherent gewelddadig wordt bekritiseerd. Het bewaakt de geloofsgrenzen en bestrijdt ketters omwille van de zuiverheid van de leer. Laat nu dat Joodse nee onder meer gericht zijn tegen de preoccupatie met die leer (theorie) en de onderwaardering van een messiaanse levenswandel (praxis) ten opzichte van die leer. Marquardt wil dit theoretische denken corrigeren, onder meer door een andere theologische methode en een ander waarheidsbegrip. Maar hij onderkent ook de noodzaak tot theorie (dogmatiek, ‘leer’) – voor heidenen: van-huis-uit onbekend met de God van Israël moeten ze hem voortdurend weten te onderscheiden van de eigen goden (177).ii
Deel III – ‘Herlezing van de christelijke theologie’ – bevat naast ‘een ontwerp van een christelijke verbondstheologie’ drie voornamelijk christologische teksten. Marquardt verlaat bepaald niet zomaar het traditionele christelijke spreken over Christus, maar zoekt nieuwe toegangen daartoe vanuit de teksten van de Tenach en vanuit de bredere joodse context (de Talmud, maar ook de concrete geleefde werkelijkheid van de mitswot en het leven in het land). Dat levert verrassende en overtuigende overeenkomsten op, waarmee een veelbelovend perspectief wordt geopend op christelijke theologie (en christelijke praxis). Dat perspectief concentreert zich op de plaats van de Tora in de christelijke theologie.
De titel van deel IV geeft aan wat Marquardt gevonden heeft en wil doorgeven: ‘Evangelische vreugde om de thora’.iii Met name in de Lutherse traditie maar ook daarbuiten is de wet verguisd en wordt Christus als bevrijdend einde (bevrijding van) de wet gevierd. De Farizeeër is zogenaamd typerend voor het jodendom (wetticisme en dus hypocrisie) en zo een antitype voor Christus – maar Marquardt wijst in de tekst ‘Jezus de Farizeeër’ op het (verdrongen ?) begin van de rede tegen de Farizeeërs (Mat. 23): ‘Alles dan wat zij u ook zeggen, doet dat en onderhoudt dat …’ (Mat. 23:3). Met kennis van de Joodse context verheldert Marquardt de felle aanklacht tegen de Farizeeërs als binnen-Joods en absoluut niet anti-Joods. Jezus’ opdracht blijft in ieder geval onverkort staan – ook als we onze toevlucht in dezen liever tot Paulus nemen. Het zal moeten komen tot ‘reïntegratie van de thora in een evangelische theologie’, bijvoorbeeld in de doordenking van de soteriologie, de relatie van de Messias en de Tora, maar ook – praktisch, ethisch – in het (denken over het) doen, een messiaanse levenswandel. Marquardt geeft voor die ‘reïntegratie’ interessante aanzetten.
Er zou veel meer moeten gezegd worden. Er zijn uiteraard een massa kritische vragen te stellen. Maar te vaak worden met enkele kritische vragen – compleet met gesuggereerde antwoorden – radicale, afwijkende boeken afgeserveerd. Daarom hier – wel hopelijk elders –kritiek noch verwerking. Er is veel over te zeggen – maar eerst veel meer te zwijgen. In de zogenaamde Israëltheologie wordt er van alles gezegd. Allerlei conclusies worden getrokken uit de ‘joodse wortels’ van het evangelie en Jezus’ Jood-zijn. Vaak moeten vooral Paulus, het zogenaamde ‘Griekse denken’, het dogma en zelfs de hele theologische traditie het ontgelden. Afgeschreven! Of men theologiseert zogenaamd ‘christelijk’ over Israël, zonder enige schroom of terughoudendheid.
Al dat tomeloze theologiseren staat onder kritiek met deze bundel. Marquardt doordenkt de vaak zo nieuwe vragen van de ‘Israëltheologie’ op hoog niveau. Zijn kritiek op de kerk en de christelijke traditie is radicaal, maar de criticus toont zich integer en solidair. Hij blijft in gesprek met de traditie en verantwoordt zich. Men zou wensen dat iedere theoloog deze bundel zou lezen en zich rekenschap zou geven van de verhouding tot Marquardt. Niet omdat door hem het laatste woord gezegd wordt. Niet omdat men Marquardt zou moeten volgen. Maar wel omdat hier belangrijke theologische vragen naar voren gebracht worden met vaak provocerende, verrassende en goed onderbouwde antwoorden. Die vragen en antwoorden zou ik graag door andere theologen op een zelfde argumentatief niveau besproken zien. Om deze reden zou wat mij betreft de ondertitel ook korter en pregnanter moeten: niet ‘een christelijke theologie na Auschwitz’. Gemakkelijk kan men dan nog zeggen: ‘Ik heb een andere. Dit boek is niet voor mij.’ Zo vrijblijvend gaat het niet. De bundel gaat over theologie na Auschwitz überhaupt.
De uitgave getuigt van doorzettingsvermogen en moed. Van de samenstellers en vertalers – zij hebben goed werk geleverd. De bundel geeft inderdaad een uitstekend beeld van Marquardts Schul-weg.iv Ook op de vertaling lijkt mij weinig aan te merken (op misschien een enkel detail na); de vaak moeilijke teksten lezen goed in het Nederlands. Lof en dank! Ook de uitgever heeft moed getoond om dit boek zo voornaam uit te geven. De Nederlands(talig)e theologie is een grote dienst bewezen met het toegankelijk maken van deze verspreide en verborgen teksten. Het is zeer te hopen dat de moed en het werk van redactie en uitgever beantwoord worden door moedige, vasthoudende lezers en door theologisch antwoord op niveau. Het boek ligt er. We kunnen er niet omheen.
Coen Constandse
——————
i Hand. 1:6 (vgl. Luc. 24:21); het is eveneens de titel van een tekst uit 1992, die in gewijzigde vorm ook in de dogmatiek (Eschatologie, Band 2) is opgenomen.
ii Zich wijdend aan die onderscheiding wordt Marquardt zelf paradoxaal genoeg in menig opzicht een ‘ketter’. Vgl. zijn afscheidscollege – ook in de bundel opgenomen: ‘Afdwalen – over de ketterse inslag van mijn theologie.’
iii Het eerste opstel in deel IV heeft dezelfde titel.
iv De selectie van de teksten is verdedigbaar en de redactie (toegevoegde noten en paragraaftitels) is in orde. Men kan misschien twisten over een aantal opstellen. Zeker zijn er nog andere interessante opstellen en voordrachten die zouden passen. Zie in de bundel Auf einem Schul-weg, Berlijn 1999 bijv. ‘Warum mich als Christen der Talmud interessiert’ of ‘Jüdische Herausforderungen an das Christus-Bekenntnis der Kirchen’. Zie verder de bibliografie in het Festschrift voor Marquardt Wendung nach Jerusalem, Gütersloh 1999.