Christus voor ons en in ons
I
Kenmerkend voor Gunnings boek ‘Het kruis des Verlossers’1 is dat het als motto een citaat heeft van de mysticus Angelus Silesius: ‘Al was Christus duizend maal in Bethlehem geboren, maar niet in u, dan bent u verloren.’ Een woord dat tot op de dag van vandaag in bevindelijk gereformeerde kringen geregeld aangehaald wordt. Waarschijnlijk weet niet iedereen goed wie men dan citeert, want de mystiek van Silesius ging nog wel een stapje verder:
‘Ich weiß, daß ohne mich Gott nicht ein Nu kann leben;
Werd’ ich zunicht, er muß von Not den Geist aufgeben.’2
Silesius geeft de zelfstandigheid van God dus prijs. Zover gaat Gunning duidelijk niet. Maar het motto geeft wel aan waar voor hem het zwaartepunt ligt: bij de Christus in ons. Alleen vanuit die werkelijkheid in ons is de Christus buiten ons te verstaan; en deze oorsprong geeft ook de grens aan. Christologie mag geen speculatie worden. Zij moet ten dienste staan van de waarheid die inwerkt in ons leven. Concreet betekent dat een concentratie op de ware menswording. Wij zijn mens om waarlijk persoon te worden, en dat worden we door de zelfverloochening.
Gunning kan op deze manier niet alleen een kerkelijke, maar ook een culturele slag slaan. Hij meent met de idee van de persoonlijkheid zowel op te komen voor de realiteit van het geloof, als ook voor de humaniteit. Tegenover de reductie van de mens tot een wezen dat gedachten uitscheidt zoals de nieren urine, én tegenover het Nietzscheaanse streven naar zelfverwerkelijking op kosten van de ander (een zelfverwerkelijking die Gunning ook bij Kuyper cum suis aan het werk zag) stelt Gunning de zelfverloochening. Deze zelfverloochening is echter niet de ontkenning van de humaniteit, maar haar wortel. De zelfverloochening is het ontstaan van de ware persoonlijkheid en in zoverre de ware zelfverwerkelijking. Gunning is zich daarbij ervan bewust, hoe moeilijk dit is. De zelfverloochening is geen program, de mens kan het niet leren en is haar zich nauwelijks bewust. Zij realiseert zich veeleer als het onbewuste geluk van een spelend kind.
Wegens de belangrijke plaats van het begrip persoonlijkheid, kan men zich afvragen of Gunnings theologie wel een theologie van het kruis is.3 Het kruis is niet het einddoel; het is veeleer moment, doorgang, zowel voor God-in-Christus als voor de mens. Toch is het daarin dan juist ook een supra-historisch beginsel. Beginsel (Grieks: archè; vergelijk voor het nieuwtestamentische gebruik Mk 1:1 en Joh 1:1) is meer dan begin. Een begin gaat voorbij; een beginsel niet. Het kan in chronologische zin wel voorbij gaan, maar als principe, als werking blijft het de geschiedenis bepalen. In de persoonlijkheid blijft het kruis het werkzame principe. Dat geldt voor Gunning zowel christologisch als antropologisch. Christus blijft ook als de Opgestane de Gekruisigde, en de werking van de Opgestane is dan Hij in ons het beginsel van het kruis, van de zelfverlooching plant. Verlossing is niet dat God en wij even door de zure appel van het lijden heen moeten bijten, maar dat God ons een andere zijnswijze leert dan onze natuurlijke. In plaats van objectivering komt toeëigening, in plaats van zelfverheffing zelfverloochening. Onze menselijkheid gaat door de vleeswording deelnemen aan Gods neerdaling.
II
Het kruis des verlossers is het werk van een 32-jarige jongeling. Gunning is het wel blijven herschrijven en liet het herdrukken. In zijn ouderdom schreef hij echter:
‘zoo ik weder over het Kruis des Verlossers schreef, zou ik het anders doen.’ Hij zou nu ‘meer gewicht [leggen] op het boven mij vaststaande, op den Christus vóór mij. Niet omdat ‘Christus in mij’ minder voor mij waarde hebben zou, maar omdat ik beter dan vroeger inzie hoe ‘Christus vóór mij’ reeds alles in zich sluit wat in mij geschiedt en nog voltooid zal worden.’ (116)
Inmiddels zijn er weer vele jaren voorbij. De splitsing tussen het objectieve en het subjectieve heeft zich alleen maar versterkt. De posities zijn versplinterd. Er is allang geen sprake meer van slechts twee stromingen in de cultuur, een klassiek en een modern christendom. De samenleving is veel pluraler, de opvattingen veel diverser. Dat maakt een reactie nog veel moeilijker dan in de tijd van Gunning. Toch is de huidige situatie wel te zien als een gevolg van een beweging die toen al gaande was. Wat er nog aan ‘objectiviteit’ in de christologie is overgebleven, is allang niet meer de ‘Christus voor ons’. Het is de historische Jezus; en die is volgens velen niet te achterhalen. Wij zijn de objecten kwijtgeraakt. In die zin is er alleen maar ‘Christus in ons’. Zo bezien heeft de opmerking van de oude Gunning misschien meer actualiteit dan die van de jonge. Maar hoe komen wij terug bij het besef dat ‘‘Christus vóór mij’ reeds alles in zich sluit wat in mij geschiedt en nog voltooid zal worden’?
III
Gunning kon de ‘persoonlijkheid’ inzetten als herkenbaar ideaal. Deze inzet veronderstelt echter zelf de negentiende eeuwse, grootburgerlijke cultuur. Die is verloren gegaan, volgens Barth cum suis kapot geschoten in de oorlogen en volgens de postmodernen eenvoudig een fictie. Wij lijden er ook niet meer onder. Laat ieder zijn god, en ieder zijn christus maar hebben. Daaronder schuilt de sceptische ‘wijsheid’ dat echte verlossing toch niet bestaat. De postmoderne mens is de ultieme scepticus, maar met een vrolijk gezicht. Wij zoeken god, maar weten al dat wij hem nooit zullen vinden. Het zoeken voelt echter goed. Wat is er dan nog te zeggen? Gunning schrijft:
‘Onder de macht der begoocheling, welke meent te kunnen eten van den honger en te kunnen drinken van den dorst, onder de macht van deze zelfverblinding verdwijnt de ootmoed, de heilzame onrust, de droefheid naar God, de hijgende smart.’
Daarmee lijkt hij trefzeker een nood van onze tijd aan te wijzen. Wij menen te kunnen eten van de honger. Het zoeken van God is ons liever dan het vinden of dienen van Hem. De religie is ons liever dan God zelf. Pas na de dood van God kunnen we echt onbekommerd religieus zijn. In die context is religie inderdaad een vorm van zelfverwerkelijking. In die context lijkt het niet goed te werken om de zelfverloochening in te brengen als ultieme zelfverwerkelijking. Het kan in ieder geval niet gebeuren zonder uitdrukkelijker dan Gunning deed te wijzen op de pijn die Christus in ons doet. Als Golgotha zich in ons herhalen moet, zoals Gunning zegt, dan lijkt me dat wel een theologisch verantwoorde manier van zeggen, maar dan moet de pijn van Golgotha zich ook herhalen. Als het kruis niet alleen een begin, maar ook beginsel is, dan doet geloven in God ook zeer. In de droefheid naar God laat God zich vinden. Ook over de vorming van de persoonlijkheid zal dan scherper, kritischer gesproken moeten worden dan Gunning deed. Dat lijkt hij zelf ook gezien te hebben toen hij op oudere leeftijd zei dat hij de ‘Christus voor ons’ meer wilde benadrukken. Met de dood voor ogen krijgen wij de waarheid ook meer voor ogen; de waarheid dat onze persoonlijkheid niet aan deze zijde van de dood gerealiseerd kan worden – ook niet met God als hulpmiddel – maar aan gene zijde van de dood te vinden is. Als wij als Mozes aan de Jordaan staan en het beloofde land aan gene zijde zien liggen, zien wij dáár, aan de voor ons onbereikbare kant van de werkelijkheid, ook onszelf.
Één van de meest vreemde en schone Schriftplaatsen verwijst daarnaar. In Kolossenzen 3:4 staat: “Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid.” Wij geloven niet alleen in Christus’ wederkomst, maar ook in die van onszelf. Vanaf de Overkant zullen wij onszelf tegemoet komen. Zo zullen wij onszelf zien als de persoon die we nu slechts in de verborgenheid bij God zijn. Geloven is de droefheid in de richting van onze wederkomst. Dat accent ontbreekt bij Gunning niet geheel, maar moet in onze tijd nog veel duidelijker aangezet worden dan toen.
Willem Maarten Dekker
1 J.H. Gunning, Het kruis des verlossers, Rotterdam, zesde druk 1926. Nu opgenomen in: J.H. Gunning jr, Verzameld Werk 1 (Zoetermeer: Boekencentrum 2012), 201-280. (Het boek is door Gunning meerdere keren bewerkt. Sommige drukken hebben de titel ‘Christus de Gekruisigde voor en in ons’) De verwijzingen zijn naar eerstgenoemde uitgave.
2 Angelus Silesius, Der cherubinische Wandersmann, Zürich 1979, 35. Het motto dat Gunning gebruikte daar op pag. 39.
3 A. de Lange ontkent dit, J.H. Gunning jr. (1829-1905). Een leven in zelfverloochening, deel 1, Kampen: Kok 1995, 235.