Radicalisering bij jongeren

Wat gaat er in hen om?

logoIdW

 

De aantrekkingskracht op jongeren van bepaalde betrekkelijk kleine maar wel agressieve radicale bewegingen binnen de Islam wereldwijd en ook in Nederland is zorgwekkend groot. Radicale bewegingen bevinden zich overigens in alle religies, ook in de Christelijke, de Hindoeïstische, de Boeddhistische en andere, en niet minder in nationalistische ideologieën. Overal zijn het jongeren, vooral pubers, die het meest openstaan voor aansluiting bij deze opvattingen en bij de groeperingen, die ze uitdragen. Zij betalen ook de rekening! Wat gaat er in hen om?

Jongeren en radicaliteit

Jongeren vanaf ongeveer 12/13 jaar, die de kindertijd achter zich laten (meer of minder ‘gelukkig’), staan voor grote uitdagingen: een grote verandering in hun eigen lichamelijk en sociaal bestaan en tegelijk grote onzekerheid omtrent de keuzemogelijkheden c.q. dilemma’s, waarvoor de volwassenenmaatschappij hen plaatst. Twee, met elkaar interfererende, krachten hebben op die keuzes van jongeren een beslissende invloed: relatievorming en taal. De mate waarin beide krachten duidelijkheid bieden, bepaalt hun invloed. Duidelijkheid en radicaliteit dreigen overigens – helaas – onderling verwisselbare termen voor jongeren te worden.

Als volwassenen duidelijke taal spreken zonder daaraan veel praktische consequenties te verbinden (‘vrijheid van meningsuiting’), zullen jongeren deze uitspraken als adviezen en richtlijnen opvatten en willen – en gaan! – uitvoeren. Dat ligt voor jongeren ook al daarom voor de hand, omdat hun geleerd is in hun kindertijd goed naar ouders, verzorgers, onderwijsgevenden, trainers, etc. te luisteren. In dat hele opvoedingsproces van de kindertijd is daarnaast de aard van de relatievorming met ouders en familie, met zusters en broers en met anderen, kinderen en ouderen, een beslissende factor.

Het nadenken over en het bespreken van het thema “radicalisering”, zal er dan ook mee moeten beginnen om de taal (inclusief van de media en social media!) en de daarin verpakte boodschap van het volwassenendiscours waarin concrete jongeren leven te onderzoeken; en om zicht te krijgen op de aard van de relaties, die een jongere concreet gevormd hebben.

Dat is reden genoeg om op dit gebied te starten bij de ouders c.q. verzorgers en het schooltype van inmiddels geradicaliseerde jongeren en dus niet bij deze geradicaliseerde jongeren zelf! Dat wordt nu mogelijk omdat er onder hun ouders, verzorgers en leraren velen zijn, die zich ernstig zorgen maken over deze radicalisering. Veel Moslimouders komen daar nu al eerlijk mee voor de dag. Maar hoe staat dat met Christelijke ouders en met nationalistische ouders? Welke taal wordt daar gesproken t.a.v. bepaalde maatschappelijke vraagstukken en wat is de boodschap die via die taal doorgegeven wordt? En: wat is de aard van de relatievorming in elk van deze milieus?

Die sleutel is de opvoeding. Aan de opvoeding wordt de samenleving gewaar welke tendensen er in de jongerencultuur aan invloed winnen. We worden dat niet gewaar buiten de opvoeding om, niet aan de hand van ongewenste en huiveringwekkende excessen in cultuur en gedrag, intern zowel als extern, bij exclusieve groepen: daar treffen we de resultaten aan. Maar de processen die deze resultaten veroorzaken, kunnen we daar niet waarnemen; en om die processen gaat het. Die vinden plaats binnen wat genoemd wordt het opvoedingsklimaat in brede zin van dit begrip.

De ethiek in de opvoeding

Christelijke opvoeding is niet helemaal hetzelfde als niet-christelijke opvoeding, Islamitische opvoeding heeft een eigen structuur en doel, net zoals kapitalistische (is die er dan: ja die is er!) en socialistische (is die er nog? die was er in ieder geval!), nationalistische, humanistische etc. Geen gezinssysteem binnen deze stromingen is bovendien identiek aan een ander gezinssysteem. Is er dan een verbindende vraagstelling die binnen al deze opvoedingssystemen aan de betrokkenen kan worden voorgelegd? Ja, dat is die van de ethiek. Dat blijkt al meteen daaruit, dat geen enkel opvoedingsmodel ongewenste radicalisering met zekerheid kan voorkomen, maar dat er wel altijd een verband is met de manier waarop tijdens de opvoedingsjaren met ethische vragen wordt omgegaan, zowel in het gezin als op school.

Na hun geboorte leren kinderen eerst en vooral door imiteren: zijn er ethische vragen te stellen bij hoe en wat opvoeders hen voordoen c.q. voorleven? Daarna is het belangrijk dat kinderen leren gehoorzamen: zijn er ethische vragen te stellen bij ‘gehoorzaamheid’?

Jeugdigen krijgen te maken met regels en ordemaatregelen. Zijn er ethische vragen te stellen bij die regels en – vooral – de (wijze van) handhaving daarvan? En dan: er is liefde voor kinderen. Zijn er ethische vragen te stellen bij de manier waarop deze liefde geuit en gepraktiseerd wordt? Welke vragen zouden dat dan concreet kunnen zijn? Met het zoeken naar ethische vragen, die voor betrokken opvoeders binnen elke stroming relevant zijn, dient het bezig zijn met de processen die tot ongewenste en huiveringwekkende radicalisering bij jongeren leiden, te beginnen. Want radicaliteit heeft een ethische basis.

Wat voor maatschappelijke toekomst hebben kinderen en jeugdigen?

Het is de – meestal onuitgesproken – kernvraag die de omgang van ouderen en jongeren en de omgang van de jongeren onderling beheerst. De jeugdigen stellen die vraag zo: wat hebben WIJ voor toekomst in jullie maatschappij? Elke volwassene wordt door die vraag in verlegenheid gebracht. We hebben onze mond er vol van om kinderen en jongeren erop te wijzen, dat zij zich scholing en ervaring eigen moeten maken om zich een plaats in de maatschappij van de toekomst te kunnen verwerven – ‘veroveren’ heet dat dan niet zelden, waarmee aan het kind / de jeugdige al meteen een indicatie wordt gegeven hoe dat er aan toe zal gaan. De sport wordt algemeen beschouwd als het terrein (‘veld’) waarop zowel de vaardigheden als de mentaliteit gevormd wordt om . . .te winnen. Adviezen genoeg! Aanmoediging genoeg! Wie schrikt niet van de kreten van ouders en toeschouwers rond de spotvelden!

Maar bij de kernvraag: “wat is dat dan voor toekomst?”, gaan volwassenen stotteren. En dat zegt elk kind en elke jongere al genoeg. Maar het is tenminste eerlijk! Erger is het, veel erger, als de ouder, de opvoeder, de leraar etc. een, zonder aarzeling uitgesproken, zeker-weten-antwoord geeft c.q. meent te moeten geven. Maar op de jongere heeft zowel het stotterende als het zeker-weten antwoord in één opzicht hetzelfde effect: ze schrikken. Die schrik is groot omdat het bij hen een, meestal (gelukkig) latent maar soms al heel vroeg manifest, bang vermoeden bevestigt. Het schokt het basisvertrouwen dat zij (als het tenminste goed met hen is gegaan) in de kindertijd hebben mee gekregen. Die schok is onontkoombaar. Elke jongere moet die proef doorstaan. Daarom zijn er in zoveel culturen zogenaamde ‘initiatieriten’ voor deze leeftijd! Maar het is algemeen bekend, dat deze schok zich in de loop van de pubertijd verdiept en bij jongeren een diepe vertwijfeling teweeg kan brengen. Deze vertwijfeling leidt niet zelden tot suïcide of pogingen daartoe. Maar deze jongeren hebben daarbij één probleem: hoe doe je dat?

Martelaarschap

Hoeveel weerstand het ook oproept, de mogelijkheid moet overwogen worden, dat waar martelaarschap voor een goede zaak als uiterste inzet wordt besproken (en dat gebeurde en gebeurt niet alleen in sommige Islamitische milieu’s, maar ook in sommige Christelijke), juist jongeren hiervoor kiezen, omdat het hun een eervolle kans biedt te ontsnappen aan de verschrikkingen van een maatschappelijke toekomst. Martelaarschap staat immers altijd in de context van een nog lang niet bereikte en zelfs uiterst moeilijk bereikbare ‘betere’ (‘goede’) wereld. De weg daarheen is een lijdensweg! Martelaarschap wordt bovendien als een belangrijke en eervolle stap in de goede richting beschouwd. En tenslotte wordt aan het martelaarschap de directe beloning van die paradijselijke toekomst verbonden. De stap tot het martelaarschap via een zelfmoordactie, waarmee uiterst effectief die betere wereld naderbij gebracht zou worden, wordt door jongeren (kinderen zelfs) echter wellicht juist niet allereerst om die reden gezet, maar vooral om aan de hel van het aardse bestaan te ontkomen. Daarmee plaatsten deze jongeren ons, volwassenen, opnieuw voor de indringende maar onontkoombare vraag: wat voor maatschappelijke toekomst hebben wij, kinderen en jeugdigen? Op hun vraag dienen we te antwoorden.

Natuurlijk krijgt die vraag in de opvoeding, in het onderwijs, in de cultuur, de sport en – ja zeker – ook in de politiek antwoorden, maar vooral impliciete! Kinderen en jongeren hebben expliciete antwoorden nodig van hen die zeggen zich voor hen verantwoordelijk te voelen. Wanneer zij van hen geen of weinig antwoord ontvangen, gaan ze elders op zoek naar wie wel antwoorden. Wanneer zij van hen die voor hen zorgen alleen stereotiepen en dooddoeners als antwoorden krijgen, worden hun bange vermoedens bevestigd en zoeken zij veiligheid en zekerheid bij groepen met radicalere antwoorden – omdat dat ‘dood-doeners’ c.q. ‘dood-makers’ zijn.

Juist wanneer we proberen te vertrekken bij wat er in kinderen en jeugdigen zelf leeft, komen we uit bij hun ouders, verzorgers, opvoeders, leraren en trainers – bij onszelf!

Een open beraad – of wel wat wel genoemd werd: een brede maatschappelijke discussie – door ons, maar met hen, over de kernvraag “Wat bieden wij onze kinderen en jeugdigen voor maatschappelijke toekomst?”, kan de basis leggen voor deze kritischer houding van kinderen en jeugdigen t.o.v. radicale antwoorden, oplossingen en praktijken. Hoe brengen we zo’n beraad echt op gang? Zonder die aanpak, biedt het juridisch en sociaal scherp veroordelen en strafbaar stellen van radicaal gewelddadig gedachtegoed en van radicaal geweld aanprijzende predikers en ronselaars, hoe onontkoombaar ook, weinig hoop voor kinderen en jeugdigen met ‘bange vermoedens’ en even weinig veiligheid.

Bert van Kooij