Edda en Thora light. Over Vreekamps Als Freya zich laat zien

Henk Vreekamp heeft onlangs zijn Veluwe-trilogie voltooid. Na Zwijgen bij volle maan (2003) en De tovenaar en de dominee (2010) is er nu Als Freya zich laat zien. De code van het christendom (2013).
Met het nuttigen van deze laatste pennenvrucht heb ik voor het eerst kennisgemaakt met de theologie van Vreekamp. Het had eerder gekund, ware ik wat eerder geboren. Vreekamp is zes jaar lang predikant geweest in mijn vaderstede (het Gelderse Oosterwolde), en toen hij vervolgens intrede deed in Epe, ging hij lesgeven aan de middelbare school waar ik later leerling zou zijn (het Lambert Franckens College te Elburg). Maar ja: toen hij daar in 1984 vertrok, was ik nog altijd niet geboren. Ook zijn geschreven oeuvre was mij vreemd. Tot nu. Hieronder de bevindingen van een ongeïnformeerde lezer.

Het Apostolicum in het Veluwse bos
De titel van het boek, Als Freya zich laat zien, is ontleend aan de semi-erotische slotscène, waar de jonge vrouw Freya bij wijze van doopritueel haar volledige naaktheid ‘laat zien’ aan haar Schepper (en aan de dienstdoende dia-kenen) als een ‘levende verbeelding’ van het Bijbelse bronwoord ‘de vreze des Heren’ (330). Vervolgens wordt ze van top tot teen met olijfolie gezalfd door diezelfde dienstdoende diakenen en gaat ze kopje onder in de IJssel. Het is dus de vreze des Heeren die uiteindelijk de sleutel zal blijken tot de bekering van dit heidense meisje Freya – hetgeen niet geheel toevallig zal zijn, aangezien Vreekamp op dit onderwerp promoveerde in 1982.
Deze slotscène, die zich afspeelt ten oosten van Apeldoorn, is de climax van een lange pelgrimage over de Veluwe, die begon bij de dorpskerk in Epe en zich uitstrekte over zo’n driehonderd pagina’s. In hedendaags Epe komt Freya op een goede najaarsdag in aanraking met de ‘code van het christendom’: de twaalf artikelen van de Apostolische Geloofsbelijdenis. De twaalf apostelen vergezellen haar in haar zoektocht naar de betekenis van die code, die, gezien de Joodse achtergrond van de twaalf heren, op alle plaatsen uitgelegd wordt vanuit de Tenach.

Lof
Op eigenzinnige en originele wijze zoekt Vreekamp een adequate manier om de triade heiden – jood – christen op-nieuw te doordenken. Wijlen Gerrit de Kruijf, een van de weinige inspiratoren van Als Freya zich laat zien die door de auteur met name genoemd worden, is hem daarin reeds voorgegaan met zijn kritische studie over de theologie van Miskotte uit 1981. Markant verschil tussen Miskotte en Vreekamp: eerstgenoemde zet in Edda en Thora (1939) heel zijn retorisch arsenaal in om zijn lezers te overtuigen dat het Germaanse heidendom van nationaal-socialistisch Duitsland in wezen nihilistisch en zeer gevaarlijk is, en dat elke vorm van syncretisme een onaanvaardbare concessie zou beteken aan de dienst aan de God van Israël (in hoofdstuk 11 wordt de Heliand aangewezen als een typisch geval van gesyncretiseerd christendom). Vreekamps heidendom lijkt daarentegen een weliswaar inferieure, maar toch begrijpelijke en in zekere zin valide positie te zijn naast christendom en jodendom. Deze thematiek is uitermate interessant en ook van theologisch belang, omdat de strijd van Miskotte zich in een zo volstrekt andere tijd afspeelt dan de onze en zijn opvattingen over heidendom in die zin ook gedateerd zijn. Bij Vreekamp is het heidendom veeleer een potentiële bron van zingeving of bestaansoriëntatie. Dat lijkt me een zinvolle contemporaine herijking van de verhouding tussen jodendom, christendom en heidendom. De studie van De Kruijf mag dan beschouwd worden als een brug tussen Miskotte en Vreekamp.
Eveneens interessant zijn de informatieve appendices, waarmee de vertellingen van Vreekamp hun broodnodige kader krijgen. De eerste appendix bestaat uit een beschrijving van de verschillende Fassungen van het Apostolicum, het gebruik ervan tijdens dooprituelen en de historie van het symbolum in Angelsaksische gebieden. De tweede appendix is een omvangrijk literatuuroverzicht, waarnaar helaas vrijwel nooit expliciet verwezen wordt in de roman zelf, maar die voor de theologisch onderlegde lezer toch in één blik helderheid en oriëntatie verschaft.

Kritiek
Uiteraard zijn er ook genoeg dingen waaraan men zich zou kunnen ergeren. Ik noem een paar zaken.
Iedereen die James Barrs Semantics of Biblical Language uit 1961 of een dergelijke kritische studie gelezen heeft, is beducht voor het té snel leggen van etymologische verbanden en zal niet té snel etymologisch vertalen. Voor iemand die de Bijbelse talen enigszins machtig is, is het natuurlijk een groot genot om te ontdekken dat een Bijbelse ergernis een is. Maar door het vrijelijk te associëren met het Nederlandse ‘schandaal’ (156) lees je iets in de tekst wat er niet is. Nog een schoolvoorbeeld: ‘In de Griekse taal van de codetekst (…) klinkt nu een ander woord. (…) Nu klinkt het woord voor alleskunner. Het woord panto-dynamis is dit keer gekozen. God als “dynamiet”. Macht, krachtig, explosief. (…) Zo regeert de dynamische God.’ (218) Alsof elk woord dat met ‘dynam-‘ begint de betekenissen van al zijn broertjes en zusjes meedraagt, om het even of het om Oudgrieks of hedendaagse Nederlandse woorden gaat! Ook het vrijelijk associëren op woordklank in het Nederlands neemt soms vormen aan die een kritisch lezer achter zijn oren doet krabben: ‘Lijden is passief, een passie die je ondergaat. Je bent het lijdend voorwerp. Een ander laat je lijden.’ (135)
Gezien de inhoud zal het boek bedoeld zijn om het christelijk geloof, zoals vervat in het Apostolicum, middels ‘joodse’ exegese aannemelijk te maken in de oren van een heiden, dat wil zeggen: iemand met een niet-christelijke achtergrond of iemand die het christelijk geloof van zijn jeugd achter zich heeft gelaten. Tegelijkertijd wil het boek naar de vorm toch óók een roman zijn en dus een levend verhaal vertellen. Niet voor niets is vrijwel het gehele verhaal dialogisch opgezet, met slechts een enkele cursief gedrukte beschouwing van de auteur. Het stelt de lezer daarom wat teleur dat de auteur er maar niet in slaagt om de protagonisten tot leven te wekken. Hoe ongeloofwaardig klinken deze gesproken woorden van Freya ons in de oren: ‘Wil je dus zeggen, Johannes, dat heel de geschiedenis van Jezus op aarde, dat zijn complete biografie kan worden weergegeven met dit ene, dat hij geleden heeft? De gedachte is voor mij zo afstotend, zo irritant tegelijk. Ik heb moeite erbij te blijven, je uitleg te volgen. Ik voel een sterke neiging af te haken. Als dát het christelijk geloof is. Een geloof waarbij de hoofdpersoon niet anders dan een lijdende redder zou zijn?’ (135) Theologisch-inhoudelijk zijn deze zinnen goed te begrijpen en zeker ook op hun plaats, maar als gesproken woorden in een vertelling zijn ze niet realistisch en slagen ze er niet in om de lezer méé te nemen. Ook bij de twaalf apostelen, die afwisselend fungeren als Freya’s gesprekspartner, zoekt men tevergeefs naar een persoonlijkheid. Het narratief ontbeert bovendien een realistische opening, en de spanningsboog is onduidelijk, soms zelfs geheel afwezig. Het slot maakt één en ander goed, maar als geheel ge-nomen komt het verhaal als verhaal, in tegenstelling tot de expositie van de inhoudelijke stof, niet goed van de grond.

De halve waarheid
Als Freya zich laat zien vertelt het verhaal van een moderne heiden die in aanraking komt met het christelijk geloof. Mijns inziens legt Vreekamp heel terecht alle nadruk op de vreze des Heeren als de kern van en de sleutel tot het christelijk geloof. ‘Ik geloof’ is geen zaak van feitelijk, objectief vaststellen, maar van een heel bepaalde levenshou-ding. De weg naar het ‘amen’ aan het eind van het credo is een lange slingerweg van vragen en antwoorden en dóórvragen en ook het leren leven zonder antwoorden. Geloven is het bewandelen van een weg die eindigt in het sterven en opstaan met Christus in de doop, in overgave aan het heilsgeheim, en niet in een verheven begrip van God, onszelf en de wereld waarin we leven. In die zin begint het geloofsleven pas echt bij het ‘amen’ en is de vreze des Heeren daadwerkelijk het beginsel der wijsheid. Voor veel gelovigen zal deze kijk op de zaak herkenbaar zijn en perspectief bieden.
Toch wil Vreekamps vertelling, in mijn oren althans, maar niet het verhaal worden van een bekeerd heidenmeisje. En dat is precies vanwege wat we hierboven zeiden over het gebrek aan karakterontwikkeling in het boek. Het christelijk geloof moet landen in een leven om een waar geloof te worden. Een écht leven, niet alleen met tijdloos Veluws loof en gras, met de regen en de droogte van de Veluwse seizoenen, maar óók met vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede die ons een mensenleven lang uit Gods vaderlijke hand toekomen. Het geloof kan niet bestaan in louter het gesproken woord, in een dialoog, in een louter uitleggen, horen en bespiegelen. Geloof en leven zijn niet afzonderlijk verkrijgbaar, die twee gaan áltijd samen. Zo bezien heeft Vreekamp een mooi boek geschreven, maar slechts het halve verhaal verteld.

Gerard van Zanden

Henk Vreekamp, Als Freya zich laat zien. De code van het christendom, Zoetermeer: Boekencentrum, 2013, € 19,90