Portret van Karl Barth
- Pagina's:
- Portret van Karl Barth
- Over de inhoud
- WOORD VOORAF VAN KARL BARTH
- INLEIDING
- EERSTE DEEL -ZIJN WEG EN ZIJN WERKk
- Theologische studie
- De Römerbrief
- De 'Dogmatik'
- 1933!
- Theologische Existenz heute
- Barmen
- De belijdenis van het geloof
- Brieven aan de kerken
- De verdediger der overwonnen Duitsers
- De wereld van Oost-Europa
- Het atoomwapen
- De christenen en het openbare leven
- De menselijkheid Gods
- Mozart
- Het 'dikke boek'
- HET TWEEDE DEEL, I. DE EXEGETISCHE WERKEN -commentaren
- Prediking
- II. DE HISTORISCHE WERKEN
- III. DE DOGMATISCHE WERKEN
- De kleine verhandelingen
- De 'Dogmatik'
- POLITIEK EN LITERAIR WERK politiek
- Literatuur
- V. DE ECHO
- Besluit
- Over de dialectische methode
TWEEDE DEEL
De theologie van Karl Barth: een bespreking van zijn voornaamste werken
I. DE EXEGETISCHE WERKEN
Commentaren
Zoals al is opgemerkt, vinden wij de eerste neerslag van Barths gehele theologie in de Römerbrief . Barth maakt daarin de balans op van al zijn theologische kennis: met behulp van een typisch eigentijds taalgebruik, vindt hij in deze brief die ook reeds voor Luther van beslissende betekenis was, de accenten en argumenten die alle gevestigde theologische posities van zijn tijd ondermijnen, of zij nu op de `religieuze ervaring’, de `religie’, het rationalisme, het vroomheidsgevoel of de moraal gebaseerd zijn. Hier klinkt de dreunende gongslag die de knock-out aankondigt van iedere humanistische, sociale of gevoelstheologie: in deze poging tot `vertaling’ horen wij a.h.w. de apostel Paulus als 20steeeuwer spreken en hij verkondigt geen parolen, geen beginselen of idealen van een moderne beschaving of van een eigentijds humanisme, maar hij verkondigt Gods gericht. Het evangelie is niet de bekroning van, maar veeleer het oordeel over de pogingen waarmee de mens zich tot God of eenvoudigweg boven zich zelf uit probeert te verheffen; de apostel is geen genie, maar een getuige, iemand die betrokken is bij de radicale nederlaag van waaruit alleen de overwinning van God zich openbaart. In 1922 verschijnt de tweede, volkomen omgewerkte druk van de Römerbrief. In het woord vooraf schrijft Barth:
Als ik al een `systeem’ heb, dan bestaat het daaruit, dat ik dat, wat Kierkegaard het `oneindig kwalitatieve onderscheid’ tussen tijd en eeuwigheid genoemd heeft, in zijn negatieve en positieve betekenis voortdurend in het oog houdt. `God is in de hemel en gij zijt op de aarde. 1
God, de God die in de bijbel spreekt, is de God die in de hemel, ver, ver boven de mensen, heel hoog verheven troont. Het oog ziet Hem niet, het oor hoort Hem niet, en kennis aangaande Hem stijgt niet op uit het hart van de mens. Wanneer hij dit vergeet, wanneer hij meent God ter beschikking te hebben, beweegt de mens zich in de wereld der religies, d.w.z. in de wereld waarin hij God meent te kunnen bereiken, ja, meent Hem bij de hand te kunnen nemen.
Wee, als van de toppen der religie hoogstens slechts religie uitgaat! Religie bevrijdt niet, zij neemt gevangen, erger dan wat dan ook gevangen kan nemen. Vlees is vlees. Wat in het vlees geschiedt, wat van de mens uit in de richting van God ondernomen wordt, dat is als zodanig `zwak’. Godsdienstgeschiedenis, kerkgeschiedenis is `zwak’ in absolute zin. Zij is het krachtens het oneindig kwalitatieve verschil tussen God en mens. Zij is als menselijke, geheel en al menselijke geschiedenis vlees. Zij is vlees, ook als zij zich zelf aankondigt als `heilsgeschiedenis’. En alle vlees is als gras. 2
De religie is in deze zin de meest radicale vorm der zonde, ondanks alle mogelijke spiritualisering. Welnu, de theologie van de 19de eeuw, die van de tijd waarin Barth is opgegroeid en die hij grondig heeft bestudeerd, is niet vrij van deze verwarring tussen God en mens’ De kennis van God is daar inderdaad te veel gebonden aan de menselijke ervaring; de theologie wordt te veel vermengd met de psychologie, en het geloof te veel met vroomheid, daar is de mens te veel subject van zijn verhouding tot God, en ziet men God te veel naar het beeld van de mens. De eerste taak van de theologie bestaat dus hieruit dat zij de oneindige afstand die er is tussen God en mens, verkondigt en eerbiedigt. God is in de hemel en de mens is op de aarde God is ‘de geheel Andere’, en de mens kan alleen maar object van zijn handelen zijn Alleen God spreekt op de juiste wijze over God en de mens kan alleen maar voorwerp van de goddelijke genade zijn, een `lege ruimte’. .
`Een apostel is geen positief mens, maar een negatief mens, bij wie zulk een lege ruimte zichtbaar wordt. 3
Als mens is de mens niet in staat God te kennen. De verhouding van de mens met God kan maar één oorsprong en één richting hebben, zij komt van hoog naar laag, in een verticale beweging. 4
Ten slotte vermelden wij nog dat Barth op de Brief aan de Romeinen, die hem gedurende zijn hele leven beziggehouden heeft en de vooronderstelling van al zijn werk is, een derde en meer toegankelijke commentaar geschreven heeft. Gedurende de winter van ’40—’41 legde hij Paulus’ brief uit in een reeks colleges, gehouden voor de volksuniversiteit van Bazel: deze samenvattende commentaar (Kurze Erklärung des Römerbriefes, München 1956) is eerst als gestencilde brochure verschenen, en vervolgens in verschillende talen vertaald.
Het zou de moeite waard zijn om eens een `synopsis’ (overzicht) van de drie Römerbriefe van Barth uit te geven; men zou er niet alleen zijn ontwikkeling in zien, vanaf de eerste, strenge periode der `openbaring’ die hem geschonken is, tot aan de laatste, die van de grootste eenvoud, maar ook — en dat is nog belangrijker — de manier waarop een theoloog kan luisteren naar kritiek en aanvallen van zijn tegenstanders, en hoe hij deze in zijn gedachtenwereld kan integreren. Zoals wij reeds zeiden is de eerste Römerbrief een geweldige steen die Barth in de theologische vijver van de eerste decennia van de 20ste eeuw werpt; de tweede is al geheel anders: de reacties van de een en de bedenkingen en waarschuwingen van de ander zijn er in opgenomen, niemand wordt geminacht of over het hoofd gezien. Voordat hij de druk van 1919 publiceerde had Barth het manuscript ervan aan Eduard Thurneysen in handen gegeven, en deze heeft het met de pen in de hand gelezen, en schreef er in de kantlijn zijn opmerkingen, commentaar, ja, soms lange uitweidingen bij. Barth was er verrukt over en vroeg aan de uitgever om aan zijn eigen tekst de aanvullingen van Thurneysen toe te voegen; plagend schreef hij m het voorwoord: `Zo heeft hij voor zich zelf in mijn boek een verborgen monument opgericht.’ In 1922 hebben de gehele protestantse theologie van die tijd en enige r.k. theologen indirect deel aan de bewerking van de nieuwe druk. En dit is karakteristiek voor de gehele theologie van Barth: hij staat voortdurend in dialoog (ook in deze zin is zijn wijze van denken dialectisch!) met allen die op zijn weg komen en hem in de rede vallen. Zij die het verst van hem afstaan zijn voor hem bepaald niet de minst waardevollen, en de `heidenen’ helpen hem meer dan eens om de dimensie en de kosmische draagwijdte van het evangelie’ te begrijpen. Terwijl men zich in 1919 gesteld ziet voor een onwrikbare overtuiging, een soort uitdaging en geloofsbelijdenis, wordt in 1922 het raakvlak van zijn boek breder en weerklinken de meest verschillende stemmen erin. In de tweede Römerbrief het al dat besloten wat de uitzonderlijke rijkdom van de Dogmatik zal uitmaken: Barth leert ons als geen ander, dat de theoloog niet alleen staat, dat de Waarheid niet slechts aan hem alleen is toevertrouwd, maar dat al zijn werk en zijn onderzoek, willen zij getrouw zijn, zich moeten voegen in het kader van de gemeente en een oecumenische dimensie moeten bezitten. 5
En hij geeft blijk van een weinig verbreide deugd: hij kan luisteren naar diegenen die het verst van hem afstaan én hen begrijpen; zijn antwoord, hoe vastbesloten en hard het soms ook kan zijn, gaat altijd uit van een werkelijke inleving in het standpunt van zijn gesprekspartner, de dialoog impliceert altijd sympathie voor degene die steeds, ondanks zijn tegenwerpingen en dwaalwegen, de mysterieuze verkondiger van de Waarheid is. In ’40–’41 is de tijd van de `heroïsche aanval’ voorbij: het gaat er dan om, midden in de verschrikkingen van de Hitlertíjd, een volk zijn geestelijk voedsel te geven en het kennis te laten nemen van de bestaansredenen die belangrijker zijn dan het bestaan zelf: de derde Römerbrief is een hechte en eenvoudige synthese, waarin Barth de krachttoer volbrengt om in een voor niet-theologen toegankelijke taal, de geweldige boodschap van de brief van de apostel tot uitdrukking te brengen, zonder deze te kort te doen. Hij roept, blijk gevend van pedagogisch meesterschap, hen op de tekst met hem te lezen; soms schijnt hij zich onderweg om te draaien en zijn lezer een knipoog te geven, die lijkt te zeggen: is het niet eenvoudig?
Een andere commentaar is: Die Auferstehung der Toten, een studie over het 15de hoofdstuk van de eerste Brief aan de Corinthiërs, voorafgegaan door een lange inleiding over de Brief in zijn geheel (München 1924). Deze studie is nog in hoge mate schatplichtig aan het werk, besteed aan de Römerbrief; de jonge meester meet zich met een van de geduchtste en mooiste stukken van het Nieuwe Testament. Der Charakter des Jakobusbriefes, een korte studie, verschijnt in 1927 in de almanak van de Chr. Kaiser Verlag in München. Erklärung des Philipperbriefes, München 1927, is een uitgebalanceerd en boeiend werk dat tegenwoordig nieuwe drukken beleeft en in vele talen is vertaald. Het is zeer verbreid onder de leken in de kerk. Samen met de derde Römerbrief is het zonder twijfel het exegetische werk van Barth dat het meest toegankelijk is. De Erklärung von Markus 13, verschenen in 1939 in het Zwitserse studententijdschrift `In Extremis’, is een zeer compacte commentaar, waarin Barth aantoont, met het oog op de dreigende komst van de Tweede Wereldoorlog, wat niet en wat wel de tekenen des tijds zijn, en waarin hij een strenge scheiding maakt tussen eschatologie en apocalyptiek.
Christus und Adam nach Römer 5 is een lange studie over de verhouding tussen deze twee gestalten, n.a.v. de Brief aan de Romeinen. Zij verscheen in 1952 in de reeks `Theologische Studien’, en sluit sterk aan bij Barths antropologisch onderzoek.
Bovendien moeten we nog vermelden, dat de Dogmatik letterlijk doorspekt is met exegetische of bijbels-theologische uitweidingen, wat maakt, dat velen van diegenen die de Dogmatik niet van begin tot eind lezen, het werk (dank zij de bewonderenswaardige tabellen van Charlotte von Kirschbaum) raadplegen als een bijbels-theologische commentaar of woordenboek, zowel voor het Oude als het Nieuwe Testament. Sommige van de delen zijn niets anders dan uitgebreide commentaren, voorzien van theologische glossen (zoals III/1, dat op Genesis 1 en 2, en II/2, dat op Romeinen 9 – 11 een commentaar is).