Portret van Karl Barth
- Pagina's:
- Portret van Karl Barth
- Over de inhoud
- WOORD VOORAF VAN KARL BARTH
- INLEIDING
- EERSTE DEEL -ZIJN WEG EN ZIJN WERKk
- Theologische studie
- De Römerbrief
- De 'Dogmatik'
- 1933!
- Theologische Existenz heute
- Barmen
- De belijdenis van het geloof
- Brieven aan de kerken
- De verdediger der overwonnen Duitsers
- De wereld van Oost-Europa
- Het atoomwapen
- De christenen en het openbare leven
- De menselijkheid Gods
- Mozart
- Het 'dikke boek'
- HET TWEEDE DEEL, I. DE EXEGETISCHE WERKEN -commentaren
- Prediking
- II. DE HISTORISCHE WERKEN
- III. DE DOGMATISCHE WERKEN
- De kleine verhandelingen
- De 'Dogmatik'
- POLITIEK EN LITERAIR WERK politiek
- Literatuur
- V. DE ECHO
- Besluit
- Over de dialectische methode
De wereld van Oost-Europa
In de lente van 1948 maakt hij een reis naar Hongarije, en dan kan hij constateren hoezeer de protestantse kerk van dit land levend is, en dat juist onder een communistisch regime dat toen al een der strengste van Oost-Europa was.
Hier moeten wij een delicaat punt aanroeren: van verschillende kanten verwijt men Barth dat hij t.a.v. het communisme niet een even radicaal afwijzend standpunt inneemt als hij destijds deed t.a.v. het nazisme. En toch, wie de brief leest, geadresseerd aan minister Zaisser op 2 maart 1953, n.a.v. de arrestaties van predikanten in de DDR (het was ten tijde van de vervolging die gedurende 6 maanden, van februari tot juli 1953, woedde in Oost-Duitsland, en waarbij talrijke predikanten gearresteerd en veroordeeld werden tot lange gevangenisstraffen, voordat hen midden juli gratie verleend werd), wie de meer recente Brief aan een dominee in de DDR (eind augustus 1958) leest, ziet onmiddellijk dat er geen sprake is van welwillendheid of toegeeflijkheid jegens het marxisme. Maar ondertussen is het zeker dat Barth heden niet is wat hij was van 1933 tot 1945: de onvermoeibare schildwacht die de wereld waarschuwde voor de gevaren en bedreigingen die de dictatuur toen vormde. Waarom deze betrekkelijke stilte nu?
Als men Barth over dit onderwerp vragen stelt, antwoordt hij:
- Toen Hitler in 1933 de macht greep, deed hij het met de toestemming en de medeplichtigheid van de gehele wereld. Niet alleen de Duitsers, maar ook de democratieën in het Oosten, ook Rusland en zelfs Zwitserland (i), wensten, verdroegen en accepteerden de vestiging van de dictatuur. Door een reeks opeenvolgende onhandigheden of lafheden, waarvan de bekendste het akkoord van München en het Duits-Russische Verdrag zijn, begunstigde de wereld het nationalisme en droeg bij tot zijn stevige verankering. In de kerk waren zij, die het afgodische karakter van het antisemitische nationalisme afwezen, veruit in de minderheid. Het was toen van belang niet alleen de geestelijke weerbaarheid te versterken, maar ook het nationaalsocialisme te weerstaan tegen een aanstormende zee in, men stond toen noodzakelijkerwijs alleen en was schijnbaar overwonnen, men moest tegen de stroom inzwemmen en aanzienlijke risico’s op zich nemen. Vandaag de dag is de westelijke wereld geheel en al gericht tegen de USSR, in een houding van angst en agressiviteit tegelijk; het anticommunisme is de overheersende stroming in de politieke en kerkelijke pers; het is in de kerk een der constante motieven in prediking en onderwijs. Er bestaat geen enkel gevaar voor ideologische verwarring: de `strijders voor de vrede’, in Oost-Duitsland en elders, hebben slechts een zeer geringe minderheid van christenen voor hun zaak gewonnen, en de anderen (kerkelijke autoriteiten en eenvoudige gelovigen) geven zich uitvoerig moeite om te bewijzen dat zij ongelijk hebben. Daar het anticommunisme zijn gepatenteerde pleitbezorgers heeft, tot in de Evangelische Kirche toe, vanaf extremisten als Asmussen tot gematigden als Gollwitzer, is het volstrekt met noodzakelijk om nog een stem aan dit koor toe te voegen. Men moet zich trouwens ervoor hoeden uit naam van een of ander anticommunisme op het communistische totalitarisme en zijn demonische pogingen te reageren, iets anders, veel belangrijkers is, dat men het weerstaat uit naam van de soevereiniteit van de God van het evangelie.
- Men moet zijn ogen niet sluiten voor het feit dat het westelijk anticommunisme niet zonder gevaar is voor het Westen zelf, en dat, in zoverre de `vrije wereld’ slechts leeft voor de komende strijd of voor de huidige krachtproef met het oostelijk blok, zij een zeker aantal redenen van bestaan die de hare zijn, verliest: het nationalisme, het militarisme, de sociale reactie en de macht van het internationaal kapitalisme zijn de keerzijden van de medaille van het anticommunisme. En dit alles biedt voor de mensen in het Westen verleidingen die zeker subtieler, maar op de lange duur misschien zelfs schadelijker zijn dan die van het communisme voor de mensen in het Oosten. De kerk staat in ieder geval, voor zover zij zich blindelings en zonder scherpe kritiek aan de westelijke wereld, zijn materialisme en zijn ideologie bindt, – des te ondoorzichtiger en gevaarlijker naarmate het niet overdacht en doorzien is – meer bloot aan het gevaar haar reden van bestaan en haar evangelische authenticiteit te verliezen dan zij doet in de smartelijke confrontatie met openlijke vervolging of verborgen vijandschap, waaraan zij aan de andere kant van het IJzeren Gordijn het hoofd moet bieden.
- Het communisme zal niet verslagen kunnen worden door anticommunistische propaganda en militaire macht alleen, alleen als het Westen een positieve orde bewerkstelligt die de essentiële vrijheden van elk Individu en de sociale rechtvaardigheid garandeert, zal het werkelijk een antwoord gegeven hebben op de uitdaging van de communistische ideologie en tactiek. In verband hiermee zijn de koloniale oorlogen van het Westen de sterkste troeven van het internationale communisme.
- De krachtproef tegenover het communisme, de ‘politiek langs de rand van de afgrond’, bedreven door het Westen, in navolging van Foster Dulles en zeer vele theologen of theoretici van alle partijen is uiterst gevaarlijk. ten slotte voert zij naar de derde wereldoorlog, waarvan het vernietigend karakter, als zij uit zou breken (wat echter niet onvermijdelijk is), in het atoomtijdperk niet in twijfel getrokken kan worden. De kerk moet dus niet in deze zin handelen. Noch aan het Oosten, noch aan het Westen moet zij schatplichtig zijn, maar zij is het haar Heer verschuldigd tussen de een en de ander te staan en onvermoeibaar bruggen te bouwen, verbindingslijnen te trekken en pogingen tot toenadering te doen, waaraan het eens te danken kan zijn dat de vrede zal worden gevestigd.
Barth vraagt dus, eens te meer volkomen in overeenstemming met Niemöller, aan de christenen die onder een communistisch regime leven, dat zij, zeker, kritisch moeten zijn jegens de staat waarin zij leven, maar ook, en vóór alles, blijven geloven dat ook daar de levende God soeverein is, dat, ook daar, het van belang is deemoedig trouw te blijven op de plaats waarop de Heer der kerk ons gesteld heeft. Voor de rest zwijgt hij: niet alleen het Woord, maar ook het zwijgen van de profeet kan verontrustend en veelbetekenend zijn.
Toch neemt hij, wanneer hij begin 1960 door de ‘Christian Century’ uitgenodigd wordt een terugblik te geven op de tien afgelopen jaren, stelling in volkomen duidelijke bewoordingen (die wij helaas niet in hun geheel kunnen citeren). Hij begint door met zijn onweerstaanbare humor (die humor zonder welke hij ondenkbaar is, en die hij welhaast ziet als de eerste van alle christelijke deugden) uit te leggen dat een nieuwe wetenschap, de gerontologie, is opgekomen, en wel op het goede moment, omdat hij in het vervolg binnen de omschrijving ervan valt, het object van deze jonge tak van de medische wetenschap is: de mogelijkheden van de oud geworden mens. Welnu, alles in zijn leven is trager, zwaarder en wijder geworden: zijn kinderen en kleinkinderen verplichten hem de blik te laten gaan van Chicago naar Djakarta; de Dogmatik is nog altijd niet voltooid… en de wereld is nog steeds dezelfde.
De spanning tussen Oost en West heeft ons allen, en zo ook mij, sedert het einde van de Tweede Wereldoorlog begeleid en overschaduwd Juist ten aanzien van dit probleem kon en kan ik het niet eens min met de overgrote meerderheid van de mij omringende denkers. Niet, dat ik voor het oostelijk communisme, ziende hoe het nu is samengesteld, ook maar enige sympathie heb; ik prefereer beslist niet binnen zijn grenzen te leven, en ik wens ook niemand anders toe dat hij daartoe gedwongen wordt. Ik zie echter niet in, dat het politiek, en dan ook nog christelijk, een eis of een vrijbrief is, om uit die afwijzing en afkeer de gevolgen te trekken die men m het Westen sinds vijftien jaar in toenemende mate getrokken heeft Ik beschouw het principiële anticommunisme als een nog groter kwaad dan het communisme zelf Hoe kan men over het hoofd zien dat het communisme het onwelkome, maar in al zijn onnatuurlijkheid natuurlijke produkt en de tegenhanger van ontwikkelingen in het Westen is? Waart niet juist de totale, de stellig onmenselijke dwang, die ons sterkste verwijt aan het communisme is, sinds lang in een andere gestalte ook in onze blijkbaar vrije westerse maatschappij en ons staatspatroon rond? En is het dan opeens iets nieuws en reden tot de grootste ontzetting dat het communisme zich beschouwt als een alle mensen en volkeren gelukkig makende en daarom over de gehele wereld te verbreiden heilsleer? Zijn er met meer van deze systemen van gelijke strekking en tendens? Verder. Kan men de daardoor beheerste volken en de daardoor bedreigde wereld — kan men ook maar een enkele mens die onder de uitwerkingen ervan lijdt menen een dienst te bewijzen door een exclusief vijandige houding ertegenover als de enige mogelijkheid te willen proclameren en praktizeren? Heeft men vergeten dat juist deze absoluut vijandige houding, waartoe nu in het Westen tedere flinke man zich moet verplichten en die het enige doel is, een typische uitvinding en erfenis van onze verdwenen dictatoren is — dat slechts de `Hitler in ons’ een principiële anticommunist zijn kan?
Wat is dat voor een westerse filosofie, politieke ethiek — en helaas ook theologie, die haar wijsheid hierin vindt, van de communistische collectieve mens een engel der duisternis, vande westerse `organisation man’ echter een engel des lichts te maken en met behulp van deze metafysica en mythologie de absurde wedloop van de koude oorlog de nodige hogere wijding te geven? Is men zo weinig overtuigd van de juistheid van de westerse zaak en van het weerstandsvermogen van de mensen in het Westen, dat men hen alleen maar voor het zinloze alternatief: vrijheid en menselijke waardigheid of wederzijdse vernietiging door het atoomwapen kan plaatsen, waarbij men dit nog voor alle zekerheid voor een daad van ware christelijke naastenhefde durft uit te geven?!…
Voor alles ben ik van mening, dat het de opdracht van de christelijke kerken geweest zou zijn om de politieke voormannen en de publieke opinie door het machtig getuigenis van vrede en hoop op het Rijk Gods te hulp te komen. Zij hebben de zaak van het evangelie door de volstrekt onbezonnen wijze, waarop zij zich met de even slecht geconcipieerde als onhandig uitgevoerde zaak van het Westen geïdentificeerd hebben – Rome gedroeg zich daarin niet beter dan Genève en Genève niet beter dan Rome –, schade toegebracht, die naar menselijke berekening ook door de beste oecumenische en missionaire inspanningen in lange tijd niet meer te herstellen zal zijn. Zij hebben aan de communistische godloosheid — in plaats van die praktisch tegen te spreken – nieuwe, moeilijk weerlegbare argumenten in handen gegeven. 1