Dr. Jan Koopmans (1905-1945)

logo-idW-oud

 

DR. JAN KOOPMANS (1905-1945)

G.C. den Hertog & G.W. Neven (red.), Jan Koopmans, theoloog bij de tijd, Kampen 2008,
ISBN 978 90 435 1499 6, e 22,50

Jan Koopmans -, een theoloog die veel heeft gegeven en van wie nog veel werd verwacht, de schrijver van de illegale brochure ‘Bijna te laat’, een ‘vlammend protest bij de eerste maatregelen tegen de joden, in oktober 1940’ en van de Postillen die indertijd de prediking van vele predikanten heeft beïnvloed. Alleen al door de brochure en de Postillen is waar wat de redactie van bovengenoemd boek zegt: ‘Kenmerkend voor hem was de betrokkenheid van de theologie op de praktijk van de kerk in de samenleving’. Nog geen 40 jaar oud stierf hij, geveld door een Duitse kogel, enkele weken voor de martelaarsdood van Dietrich Bonhoeffer, van wiens werk Koopmans op de hoogte was en die hij misschien heeft ontmoet op een van de samenkomsten van hervormden en vertegenwoordigers van de Bekennende Kirche.

Aan Koopmans en zijn theologie was een studiedag gewijd, gehouden aan de Theologische Universiteit Apeldoorn op maandag 27 januari 2007. Deze studiedag was georganiseerd door de afdelingen systematische theologie van de Protestantse Theologische Universiteit te Kampen, de Theologische Universiteit Apeldoorn en de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg). De lezingen van hoogleraren en docenten van de drie universiteiten, naast bijdragen van de chr. geref. predikant Niels den Hertog, de Leidse emeritus hoogleraar Maarten den Dulk en de Beekbergense predikant G.W. Marchal. zijn nu in boekvorm verschenen. De dag toen en het boek nu hebben de bedoeling ‘Koopmans’ stem te (laten) horen, met hem in gesprek te gaan, en zo zijn denken op de actualiteit ervan te beproeven in de discussie van onze tijd’.

Na de Inleiding is er ‘een biografische schets’ van G.W. Marchal, die zich bewust is van de grenzen van de biografie. In 1985 verscheen van hem een boek over Koopmans, Jan Koopmans, Dienaar tot de oogst. Zijn schets eindigt met enkele veelzeggende citaten uit de brief die K.H. Miskotte schreef aan O. Noordmans, ‘een ontroerend document van intens verdriet en diepe verbondenheid’.

Wie het heeft over een theoloog en zijn theologie, moet het ook hebben over mensen die van betekenis zijn geweest in zijn leven. Zo schrijft Akke van der Kooi over de relatie van Koopmans en Noordmans. Koopmans heeft herhaaldelijk te kennen gegeven hoeveel hij te danken had aan zijn ‘leermeester’ Noordmans. Nauwgezet gaat ze na hoe de verhouding is geweest en haar is niet ontgaan dat er ook verschillen zijn. In concluderende opmerkingen zegt zij: ‘De gerichtheid van Nooordmans’ theologie is door Koopmans omgezet in daadkracht. Noordmans heeft met zijn kritische theologie een spoor gewezen wat Koopmans meer dan Noordmans zelf vertaalt naar daden in verschillende levensdomeinen.’

Rinse Reeling Brouwer schrijft over de verhouding Koopmans-K.H. Miskotte. Beiden trokken met elkaar op in Amsterdam. Na zijn dood redigeerde Miskotte de Laatste Postille en voorzag deze bundel van een prachtige inleiding. Miskotte ervoer Koopmans als zijn meerdere en Koopmans schreef eens over Miskotte dat deze ‘een manier van werken (heeft) zóó omvattend en indringend, zóó naar alle zijden verantwoord, dat daarbij vrijwel iedereen een leek wordt’.

Er waren nog anderen die van betekenis zijn geweest voor Koopmans, bijvoorbeeld Augustinus, Calvijn en Karl Barth. B. Kamphuis, die Koopmans’ dissertatie bespreekt, noemt hem ‘leerling van Calvijn’. Kamphuis laat het actuele belang van de dissertatie zien en hij roemt de ‘theologische originaliteit en de taalbeheersing’. Over de taal van Koopmans gaat het in verscheidene referaten.

A.Baars, die schrijft over enkele aspecten van Koopmans’ homiletisch werk, zegt dat de taal die Koopmans hanteert uiterst sober en eenvoudig is, maar ‘tegelijkertijd ligt er in zijn taalgebruik een nauwelijks verhulde gloed en een grote diepzinnigheid’. De paragraaf waarin hij dat schrijft heeft als opschrift ‘Doorgloeide soberheid’. Als hart van Koopmans’ prediking noemt hij de vergeving en de toekomst. De eschatologische concentratie van Koopmans wordt in het boek meermalen genoemd. Niels den Hertog schrijft over Koopmans’ boek over de Nederlandse Geloofsbelijdenis en heeft het dan vooral over het laatste artikel (37) dat gaat over de eschatologie. De opstanding en de verwachte wederkomst bepalen het hele zijn van de kerk op aarde. Die verwachting werkt uit in het leven.

Het is me opgevallen dat bij al het spreken over de eschatologie bij Koopmans door niemand de naam van J.H. Gunning jr. wordt genoemd, terwijl juist hier de invloed van deze negentiende eeuwse theoloog onmiskenbaar is. Meermalen neemt Koopmans formuleringen van Gunning over. (Nu de naam van Gunning is genoemd wil ik hier de aandacht vestigen op een reeks geschriften onder de naam Klassiek Licht die wordt uitgegeven door het Nederlands Dagblad. Het eerste geschrift is van Thomas a Kempis, maar dan volgt van Gunning Het Kruis des Verlossers uit 1861 en De prediking van de toekomst des Heren uit 1888, ingeleid door Albert de Lange en Leo Mietus. De serie en de enkele delen zijn alleen verkrijgbaar bij het Nederlands Dagblad.)

G.W. Neven heeft het over ‘de dood als moment in een ethiek van hoop’. Het gaat over een ‘ars moriendi’ bij Koopmans die dan juist een houvast blijkt te zijn om in het leven te staan en te gaan. Neven laat de lezer kennis maken met Koopmans’ antropologische kernthema.

G.C. den Hertog, de vader van Niels, gaat na wat de visie van Koopmans op Israël is geweest. Hij stelt indringende vragen, want er zijn een aantal uitlatingen van Koopmans die verwondering wekken. Hij eindigt zijn artikel met een citaat van de man die opkwam voor de Joden en zich fel verzette tegen het antisemitisme: ‘Daarom geloven wij, dat het antisemitisme, in welke vorm ook, zonde tegen God is, een zonde waartegen de Kerk van Christus niet nadrukkelijk genoeg kan getuigen. Dat betekent tegelijk, dat zij behoort te doen wat in haar vermogen ligt om de verdrukten en verjaagden metterdaad te helpen. Want de Kerk staat in de navolging van haar Heer naast hen, die in de wereld lijden en verdrukt worden.’

In het artikel ‘Koopmans’ inspraak in de liturgie’ laat Maarten den Dulk zien dat zijn betekenis in de liturgische discussie niet zozeer ligt in theorievorming als wel in de praktische aanwijzingen. Het gaat dan vooral over de liturgische ruimte, de politieke attitude, het kerkelijk jaar, over de liturgische handeling, over doop en avondmaal. Hij eindigt aldus: ‘We zijn nog niet van hem af. In de liturgische discussie zal er altijd wel iemand zijn die herinnert aan zijn inspraak. Als dat gebeurt, verbeeld ik me, hoe Jan Koopmans zelf zomaar ineens voorbij komt, met fladderende jaspanden, terwijl hij een snelle, verontrustende blik werpt op onze liturgische manieren. Hij zal, voor wie het horen wil, zijn messcherpe commentaar niet onthouden. Ik denk dat hij er vooral op zal letten of de gemeente in haar bedrijvigheid een plaats weet open te houden, waar God geen product is van haar verbeelding, maar waar het onmogelijke gebeurt dat de verborgen God zelf haar tegemoet treedt. Want daaraan hangt de liturgie.’ Uit dit citaat blijkt het actueel belang van Koopmans’ werk.

Bij het lezen van de artikelen beleefde ik opnieuw die dag verleden jaar in Apeldoorn. Met die dag en wat daar gebeurde èn met dit boek wordt met klem gewezen op de rijke betekenis van het werk van Koopmans.

M.G.L. den Boer

KOOPMANS OVER NEDERLAND

‘Erasmus en Calvijn hebben aan ons volk zijn dubbele traditie gegeven. (…) Persoonlijk ben ik van overtuiging dat het tot een keus tussen Erasmus en Calvijn zal moeten komen. Een heel eind kunnen zij samengaan. Zij steunen elkander bijvoorbeeld in de gesignaleerde tempering van het heidendom. Maar het calvinisme kan daarmee niet tevreden zijn. Het heeft iets van Abraham aan zich, ziende in het gebod, blind voor de toekomst.’

J. Koopmans in 1941 in: Wat zegt de Bijbel?